Hoewel het er niet staat, begrijp ik de broer van de verzoeker.
HR (A-G), 07-06-2011, nr. 10/04635H
ECLI:NL:PHR:2011:BT1981
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
07-06-2011
- Zaaknummer
10/04635H
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BT1981
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BT1981, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT1981
Conclusie 07‑06‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 14 november 2007 met parketnummer 18/653050-07, is de aanvrager wegens ‘diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren’ bij verstek veroordeeld tot 100 uren werkstraf, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
2.
Namens de aanvrager heeft mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen, een aanvrage tot herziening van voornoemd vonnis van de Politierechter ingediend.
3.
De aanvrage berust op de stelling dat een ander dan de aanvrager het bewezenverklaarde feit heeft begaan en indertijd gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van de aanvrager. De aanvrage is met een tweetal bijgevoegde bijlagen onderbouwd.
4.
In de aanvrage wordt in de eerste plaats aangevoerd dat het hiervoor onder 1 omschreven feit is begaan door de broer van de aanvrager, genaamd [betrokkene 1], die echter uit angst voor een juridisch proces de personalia van de verzoeker aan de politie heeft opgegeven. In de tweede plaats wordt in de aanvrage erop gewezen dat de werkgever van de aanvrager heeft verklaard dat de verzoeker op de pleegdatum (dinsdag) 17 april 2007 van 07.00 uur tot 19.00 uur heeft gewerkt bij een project in Rotterdam, terwijl het delict is gepleegd in een filiaal van de Hema in Groningen dat die dinsdag geopend was van 09.30 uur tot 18.00 uur.
5.
Bij de aanvrage zijn, voor zover hier van belang, de volgende stukken overgelegd:
- (i)
een fotokopie van een ondertekend schrijven van [betrokkene 1]1., waarin hij (blijkens het vermelde parketnummer en de toevoeging: gepleegd op 17 april 2007 in de gemeente Groningen) met betrekking tot het delict verklaart de personalia van [aanvrager] te hebben opgegeven uit angst voor vervolging in een juridisch proces (bijlage 2);
- (ii)
een fotokopie van een door de directeur van [A] ondertekend schrijven waarin deze mededeelt dat [aanvrager] (ik begrijp de aanvrager, EH) op 17 april 2007 van 07.00 uur tot 19.00 uur werkzaam is geweest op een project te Rotterdam. Daarbij is een onduidelijke fotokopie van een urenlijst gevoegd, waaruit zou moeten blijken dat [aanvrager] in week 16 op dinsdag (dat was 17 april 2007, zo heb ik nagegaan, EH) 8 + 3 uren heeft gewerkt bij een project van [A] (bijlage 3).2.
6.
Voorts bevinden zich in het onderhavige dossier nog:
- (iii)
een fotokopie van een ondertekende brief van [aanvrager] van 28 april 2010 gericht aan het arrondissementsparket te Groningen;
- (iv)
een fotokopie van de akte van uitreiking d.d. 16 maart 2010, waarin mededeling wordt gedaan van het vonnis met parketnummer 18/653050-07. Blijkens de fotokopie is deze akte in persoon aan de aanvrager uitgereikt, waarbij deze zich heeft gelegitimeerd met een nationaal paspoort;
- (v)
twee op naam van [aanvrager] ondertekende processen-verbaal van verhoor d.d. 17 en 18 april 2007 in kopie.
7.
Herzieningsaanvragen als de onderhavige en de daarbij gevoegde produkties pleeg ik uitermate kritisch en met enige achterdocht te lezen: een (zo zal ik maar aannemen) broer die jaren later in korte en vage bewoordingen schrijft dat hij de werkelijke verdachte is en dat hij na aanhouding door de politie niet zijn eigen personalia maar die van de aanvrager heeft opgegeven, een verdachte die niet op de terechtzitting in eerste aanleg is verschenen en een aanvrager die nadat hem in persoon de akte van uitreiking (betreffende de mededeling van een niet onherroepelijk vonnis) is betekend niet (gewoon) in hoger beroep is gegaan tegen het verstekvonnis — de aanvrager zou mede door een taalbarrière de consequenties van het vonnis niet hebben overzien om tijdig en adequaat te reageren —, maar wel een aanvrage tot herziening weet in te dienen. Hoe, met deze opmerkingen in het achterhoofd, deze aanvrage te beoordelen?
8.
Gezien de hierboven onder 6 ad (v) genoemde processen-verbaal van verhoor is de verdachte door de politie verhoord over het hiervoor onder 1 omschreven feit en zijn deze processen-verbaal ondertekend door de verhoorde verdachte. De door deze verdachte geplaatste handtekeningen vertonen, lijkt mij, gelijkenis met de handtekening die op het, door de aanvrager bijgevoegde, schrijven van [betrokkene 1] is gezet (bijlage 2).3. Van deze handtekeningen wijkt af de handtekening op voornoemde akte van uitreiking. Nu blijkens deze akte van uitreiking de aanvrager zich heeft gelegitimeerd aan de hand van een nationaal paspoort, acht ik het aannemelijk dat de handtekening op die akte van de aanvrager is. Dat zulks aannemelijk is vindt bevestiging in de aan het arrondissementsparket te Groningen gerichte brief van 28 april 2010 (als hierboven onder 6 ad (iii) bedoeld). Deze brief is kennelijk door verzoeker voorzien van een handtekening die overeen lijkt te komen met de op de meergenoemde akte van uitreiking geplaatste handtekening.
9.
Mijn bevindingen op grond van mijn vergelijkend onderzoek naar de handtekeningen, bezien in samenhang met de verklaring van de directeur van [A] dat [aanvrager] (ik begrijp de aanvrager, EH) op 17 april 2007 van 07.00 uur tot 19.00 uur aan het werk was op een project te Rotterdam (bijlage 3) en het gegeven dat het bewezenverklaarde feit op die dag tussen 09.30 en 18.00 uur in Groningen is begaan, brengt mij al met al tot de slotsom dat het aannemelijk4. is dat een ander dan de aanvrager dat feit heeft gepleegd.
10.
Het voorgaande vormt een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2o, Sv, een omstandigheid dus die het ernstige vermoeden wekt dat ware de Politierechter hiermee bekend geweest, hij de aanvrager zou hebben vrijgesproken.
11.
Deze conclusie strekt er dan ook toe dat de Hoge Raad de aanvrage tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 14 november 2007 zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Leeuwarden opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑06‑2011
Op de bijgevoegde kopie is niet goed leesbaar welke voorletters bij de naam Tan staan vermeld. Gelet op de inhoud van de aanvrage en de brief van de directeur van [A] zal ik ervan uitgaan dat [aanvrager] is bedoeld, zij het niet zonder aarzeling nu op de bijgevoegde kopie van de urenlijst [betrokkene 1] zou kunnen worden gelezen.
Uit de processen-verbaal blijkt niet dat de politie de toen door de verdachte opgegeven personalia op juistheid heeft gecheckt.
Ik heb overwogen te schrijven: niet onaannemelijk.