HR, 03-06-2016, nr. 15/04548
ECLI:NL:HR:2016:1032, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-06-2016
- Zaaknummer
15/04548
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑06‑2016
ECLI:NL:HR:2016:1032, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑06‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:2345, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2016/30.9 met annotatie van Redactie
FED 2016/102 met annotatie van E. POELMANN
NLF 2017/0300 met annotatie van
Beroepschrift 03‑06‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
F 15/04548
Nadere Aanvullende Motivatie: (Uitspraak bijgaand 14/014024 en 14/01425)
(resp AWB SGR 09/7011 en 09/7012), alsmede overige casesstukken ingelast te beschouwen. (Ook die door overheid verdonkeremaande) (Cassatiegrond) zie WOZ 2005 en 2004.)
(Om reden: voortgang procedure.) (teksten spreken voor zich: fraude gepleegd door overheid is bewezen) (maar niet erkend) = ) Dus te respecteren., Echter: Aangereikt als Cassatiemiddel(len). — En (int) klacht. (zie de meerdere/ eerdere cases, door Hoge Raad idem niet toegewezen) (Ondanks verzoek tot herziening/ novum: wél erkenning Raad van State waaruit dus is gebleken.)
Stukken behorende tot deze casus,.door eerdere kruislingse inbreng.
Alhier (nog slechts) aan de orde:
Inzake gegrond gebleken bezwaar/ beroep mbt de onterecht opgelegde boete-kosten 2005 en 2006 WOZ door gemeente Leiderdorp mbt de separate behandeling Immateriële Schade wegens te lange duur,langer dan 2 jaar procederen, van […], [Z], door gemachtigde [A].
(Onder verwijzing naar eerdere motivatie in de Pro Forma Cassatieverzoek. 04-10-2015, tekst hier integraal ingelast te beschouwen).
Het Europese Hof heeft gesteld dat de frustratie in voortdurend proces in haar geheel niet langer mag duren dan 2 jaar. De Nederlandse Staat heeft dat (na CRvB indeling naar vallend onder oud regime en nieuw regime), ivm AWB art 7.10, ipv AWR (oud) art 25. Het betreft hier 2 cases vallend onder dit oude regime. Ook uitgaande van de splitsing door de CRvB in latere jurisprudentie is dit het geval zodat alhier uitgegaan zal dienen te gaan worden van de totale duur proces van 2 jaar over alle instantiën, indien dat standpunt zou zijn/ worden gevolgd. Althans conform die huidige jurisprudentie.
Het Hoger Beroep is bovendien gericht tegen het niet toekennen van PKV bij gegrond gebleken is hier ook gegrond, mbt de te lange duur, indien gehonoreerd. Rechtbank zowel als het Hof had de PKV dienen toe te wijzen maar De Rechtspraak is daartoe naar ons inzicht in gebreke gebleven.
Zodat door toedoen De Rechtspraak de beide cases door beroep /hoger beroep etc. zo lang duren. en nog steeds langer duren tot in procedure Cassatie, (niet deze, maar de inhoudelijke) de frustratie dus voortduurt. Afscheiding door rechtbank/ Hof (en Cassatieverzoek hier) voor bepaling te lange duur heft dat niet op.
Er is niet aan protocol 12 art 1 EVRM en art 41 EVRM (protocol 1) voldaan, waartoe de Nederlandse Staat zich echter wel heeft verplicht door haar ratificatie. Alvorens klacht kan gaan worden ingediend: Moe(s)t der dus zelfs nogmaals Cassatiegriffierecht alhier worden betaald naast eerder 2 × €122 hoger beroep griffie, en beroep 2 × €43 alleen al in de te lange duur procedure naast dito inzake procedure — inhoudelijk worden voldaan, hetgeen allemaal niet is gerestitueerd (8:74 AWB), terwijl de alsook ingevolge 7:15 AWB terecht rechtzoekende om, niet redelijke, en zelfs op basis van verboden discriminerende motivaties is ontzegd, terwijl dus de bezwaarschriften gegrond zijn gebleken.
Er is dus daarentegen wél heel wat griffierecht gegenereerd. En betaald. Alvorens dus klacht schending art 41 EVRM nu hierna kan gaan worden ingediend.
De feiten blijken verder uit de casusstukken. (De herhaald gepleegde fraude overheid overigens ook). Nu uw finale uitspraak nog.
Waarbij de termijnen (uitspraak 5.1) overschrijding met Uw uitspraak onzes inziens zou moeten dienen te worden verlengd. Maar dat maken wij niet uit. Het is daarmee niet de visie van De (Nederlandse) Rechtspraak. BK alhier.
De motivaties rechtzoekende zijn in het hoger beroep is (ook) mbt de overschrijding termijn 2 jaar , hier — in deze Nederlandse procedure- uitsluitend aan de orde, voldoende duidelijk.
(De verdonkeremaning van die voornoemde bewezen door overheid gepleegde fraude door De Rechtsp[…]
Uitspraak 03‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Artikel 8:73 Awb; artikel 8:109 Awb; artikel 8:114 Awb. Griffierecht. Hoger beroep tegen uitspraak in de hoofdzaak en later ook tegen de afzonderlijke beslissing over vergoeding van immateriële schade: slechts éénmaal griffierecht verschuldigd
Partij(en)
3 juni 2016
nr. 15/04548
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 augustus 2015, nrs. BK 14/01424 en BK 14/01425, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. AWB 09/7011-isv en AWB 09/7012-isv) betreffende verzoeken van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Op 10 september 2013 heeft de Rechtbank uitspraken gedaan in twee beroepsprocedures gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 augustus 2009. Belanghebbende is van deze uitspraken in hoger beroep gekomen. Ter zake van dit hoger beroep is van belanghebbende griffierecht geheven.
2.1.2.
In haar uitspraken van 10 september 2013 heeft de Rechtbank tevens op de voet van artikel 8:73, lid 2, Awb bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van nadere uitspraken over de verzoeken van belanghebbende om toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.3.
Bij uitspraken van 18 juli 2014 heeft de Rechtbank die verzoeken afgewezen.
2.1.4.
Tegen de uitspraken van 18 juli 2014 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Ter zake van deze hoger beroepen is tweemaal € 122 griffierecht geheven.
2.1.5.
Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank bevestigd en de verzoeken om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
2.2.
De klachten van belanghebbende richten zich onder meer tegen het in rekening brengen van griffierechten ter zake van de hoger beroepen tegen de uitspraken van 18 juli 2014.
De klachten slagen in zoverre. De keuze van de rechter om in één en dezelfde zaak met toepassing van artikel 8:73, lid 2, Awb afzonderlijk te beslissen over de hoofdzaak en over een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn mag niet tot gevolg hebben dat een belanghebbende bij het aanwenden van rechtsmiddelen tegen beide beslissingen twee maal griffierecht verschuldigd is.
2.3.
De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.
Gelet op hetgeen onder 2.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De Hoge Raad zal de griffier van het Hof opdragen de onder 2.1.4 vermelde als griffierechten geheven bedragen van in totaal € 244 aan belanghebbende terug te betalen.
3. Proceskosten
De Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het Hof daarbij niet heeft gelast dat de van belanghebbende als griffierechten geheven bedragen aan haar worden terugbetaald,
gelast dat de griffier van het Hof aan belanghebbende terugbetaalt de bij het Hof als griffierechten geheven bedragen van in totaal € 244, en
veroordeelt de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 123 wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven, omdat in cassatie tegen de uitspraken van het Hof in de hoofdzaken door de Griffier van de Hoge Raad reeds griffierecht is geheven.