Einde inhoudsopgave
Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 1.2 [Overgangsrecht (algemeen)]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2010
- Bronpublicatie:
29-04-2010, Stb. 2010, 187 (uitgifte: 26-05-2010, kamerstukken: 32277)
25-03-2010, Stb. 2010, 142 (uitgifte: 01-04-2010, kamerstukken: 31953)
- Inwerkingtreding
01-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-06-2010, Stb. 2010, 231 (uitgifte: 22-06-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
10-06-2010, Stb. 2010, 231 (uitgifte: 22-06-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
1.
Een vergunning of ontheffing als bedoeld in:
- a.
artikel 2.11.1, eerste lid, of 3.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken,
- b.
artikel 40 van de Mijnbouwwet die niet van toepassing is op het continentaal plat,
- c.
artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 die niet van toepassing is op archeologische monumenten,
- d.
artikel 37 van de Monumentenwet 1988,
- e.
artikel 8.1 van de Wet milieubeheer,
- f.
artikel 3.3, onder a of b, 3.6, eerste lid, onder c, 3.7, derde of vierde lid, 3.22, eerste lid, 3.23, eerste lid, 3.38, derde, vierde of zesde lid, artikel 4.1, derde of vijfde lid, 4.2, derde lid, of 4.3, derde of vierde lid, 4.4, derde lid, 6.12, zesde lid, of 6.13, tweede lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening, of
- g.
artikel 40 van de Woningwet,
die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht en onherroepelijk is, wordt voorzover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
2.
Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op:
- a.
de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,
- b.
de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, indien voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of
- c.
een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.
3.
In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt:
- a.
een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit;
- b.
een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een omgevingsvergunning,
op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.
4.
Beperkingen waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste of derde lid is verleend, worden gelijkgesteld met aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.
In afwijking van het vierde lid vervalt een beperking of een voorschrift waarbij krachtens artikel 8.17, tweede lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat de betrokken vergunning slechts geldt voor een bepaalde termijn.