Hof Den Haag, 25-10-2016, nr. 200.195.461/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:3169
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-10-2016
- Zaaknummer
200.195.461/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Aanbestedingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:3169, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑10‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:722, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
TBR 2017/62 met annotatie van A.J. van Heeswijck
JAAN 2016/247 met annotatie van Mr. M.J.J.M. Essers
Uitspraak 25‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Overheidsaanbesteding. Concessieovereenkomst voor reclame in abri's en op trams? Is dochteronderneming aanbestedende dienst? Duidelijk grensoverschrijdend belang? Voorziening mogelijk in hoger beroep?
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.195.461/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/498882/KG ZA 16-382
arrest van 25 oktober 2016
inzake
1. JCDecaux Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. JCDecaux SA,
gevestigd te Neuilly-sur-Seine (Frankrijk),
appellanten, incidenteel geïntimeerden,
hierna te noemen: gezamenlijk: JCDecaux c.s. en ieder afzonderlijk: JCDecaux Nederland en JCDecaux SA,
advocaat: mr. J.F. van Nouhuys te Rotterdam,
tegen
1. Rotterdamse Elektrische Tram N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. RET Services B.V., gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden, incidenteel appellanten,
hierna te noemen: gezamenlijk: RET c.s. en ieder afzonderlijk: RET en RET Services,
advocaat: mr. J.P. Heering te Den Haag.
en
3. Exterion Media (Netherlands) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het principaal appel,
hierna te noemen: Exterion,
advocaat: mr. J.W. Fanoy te Den Haag.
Het geding
1. Bij exploot van 7 juli 2016 zijn JCDecaux c.s. in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 9 juni 2016. Bij memorie van grieven, opgenomen in het appelexploot, hebben JCDecaux c.s. twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord hebben RET c.s. en Exterion de grieven bestreden. RET c.s. hebben tevens (voorwaardelijk) incidenteel appel ingesteld en daarbij één grief aangevoerd. JCDecaux c.s. hebben deze grief bestreden bij memorie van antwoord in incidenteel appel.
2. Vervolgens hebben partijen op 27 september 2016 de zaak doen bepleiten, JCDecaux c.s. door mrs. Van Nouhuys en Van Blaaderen, RET c.s. door mr. Slotboom en Exterion door mrs. Fanoy en Tanja, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. JCDecaux c.s. en Exterion hebben bij pleidooi nog een akte genomen waarbij zij ieder twee aanvullende producties hebben overgelegd. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
De feiten
3. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4. JCDecaux Nederland is een dochteronderneming van JCDecaux SA. JCDecaux SA is een internationaal opererende onderneming. JCDecaux c.s. verwerven exploitatierechten van reclameobjecten zoals bijvoorbeeld vitrines en abri’s en sluiten vervolgens contracten met bedrijven die op deze reclameobjecten reclame willen maken.
5. Exterion is een concurrent van JCDecaux Nederland.
6. RET verzorgt openbare vervoersdiensten in Rotterdam en omstreken. RET Services is een 100% dochtermaatschappij van RET. RET Services verleent aan bedrijven als Exterion of JCDecaux c.s. exploitatierechten als genoemd in punt 4. JCDecaux Nederland heeft vanaf het jaar 2005 herhaaldelijk aan RET kenbaar gemaakt geïnteresseerd te zijn in het verzorgen en exploiteren van het totale reclame-arsenaal van RET.
7. In januari 2007 heeft RET aan JCDecaux Nederland bericht dat zij voornemens was een overeenkomst aan te gaan met een rechtsvoorganger van Exterion inzake de exploitatie van het reclame-arsenaal van RET. Daarop heeft JCDecaux Nederland een kort geding aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam. Bij vonnis van 28 juni 2007 heeft de voorzieningenrechter RET verboden de exploitatie van haar reclame-arsenaal aan een derde te gunnen zonder eerst JCDecaux Nederland in de gelegenheid te stellen een aanbieding te doen. Nadat JCDecaux Nederland daartoe was uitgenodigd heeft RET Services in 2009 alsnog gecontracteerd met (de rechtsvoorganger van) Exterion voor een periode van 7 jaar.
8. RET Services en Exterion hebben op 15 maart 2016 een overeenkomst gesloten waarbij Exterion exclusieve exploitatierechten voor reclame op abri’s, bussen, trams en metrostations in de regio Rotterdam heeft verkregen, en Exterion zich heeft verbonden (i) abri’s te plaatsen, (ii) het beheer en onderhoud van de abri’s, reclamevitrines in metrostations en reclame-uitingen aangebracht op trams, bussen en metrovoertuigen van RET (hierna gezamenlijk: reclameobjecten) uit te voeren en (iii) een jaarlijkse vergoeding te betalen. De overeenkomst is gesloten voor een periode van 10 jaar, ingaande 1 januari 2017.
9. JCDecaux c.s. hebben bij brief van 18 maart 2016 RET gesommeerd om (i) af te zien van voortzetting van haar contractuele relatie met Exterion, (ii) over te gaan tot aanbesteding van de exploitatierechten, en (iii) JCDecaux c.s. uit te nodigen voor deze aanbesteding en hen daarbij een faire kans te bieden om mee te dingen.
10. RET heeft bij brief van 25 maart 2016 aan JCDecaux c.s. geantwoord dat geen gevolg wordt gegeven aan hun sommatie.
De vordering en de beoordeling in eerste aanleg
11. Daarop hebben JCDecaux c.s. zich tot de voorzieningenrechter gewend, waarbij zij hebben gevorderd - zakelijk weergegeven - RET Services te verbieden de met Exterion gesloten overeenkomst uit te voeren, RET te gebieden zulks te gedogen en RET en/of RET Services te gebieden het voorwerp van de met Exterion gesloten overeenkomst aan te besteden, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van RET c.s. in de proceskosten. Exterion heeft - zakelijk weergegeven - gevorderd als tussenkomende dan wel voegende partij tot het geding te worden toegelaten, en als tussenkomende partij gevorderd RET c.s. te verbieden de overeenkomst gesloten met Exterion en RET Services te beëindigen, met veroordeling van JCDecaux c.s. in de proceskosten. RET c.s. en Exterion hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen van JCDecaux c.s. JCDecaux c.s. hebben zich niet verzet tegen de tussenkomst/voeging van Exterion, maar overigens verweer gevoerd tegen de vordering van Exterion.
12. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Exterion tot tussenkomst/voeging toegestaan. De vorderingen van JCDecaux c.s. heeft de voorzieningenrechter afgewezen, met veroordeling van JCDecaux c.s. in de proceskosten van RET c.s. en Exterion. De vordering van Exterion is door de voorzieningenrechter afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.
13. Samengevat heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen:
De vorderingen van JCDecaux c.s. gericht tegen RET worden afgewezen, nu Exterion niet met RET maar met RET Services heeft gecontracteerd.
De vorderingen van JCDecaux c.s. zijn naar hun aard spoedeisend. De jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam en dit hof waarin terughoudendheid wordt aangenomen bij het nemen van een beslissing die de strekking heeft een overeenkomst gesloten na een aanbestedingsprocedure aan te tasten, is niet van toepassing nu in dit geval geen aanbestedingsprocedure is gevolgd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kwalificeert de rechtsverhouding tussen RET Services en Exterion als een concessieovereenkomst voor een dienst. De Richtlijn betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (Richtlijn 2014/23/EU, PBEU L94 van 28 maart 2014, hierna: de Richtlijn of Richtlijn concessieovereenkomsten) is niet van toepassing nu de relevante feiten zich hebben voorgedaan voor 18 april 2016 (de datum van inwerkingtreding van de Richtlijn). Anticiperende toepassing van de Richtlijn zou in strijd komen met de rechtszekerheid.
Krachtens artikel 1.7 sub c van de Aanbestedingswet 2012 moet een aanbestedende dienst of speciale sectorbedrijf de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, transparantie en proportionaliteit in acht nemen, indien sprake is van een concessieovereenkomst voor diensten met een duidelijk grensoverschrijdend belang.
JCDecaux c.s. hebben hun stelling dat sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang onvoldoende onderbouwd, tegenover de deugdelijk gemotiveerde betwisting van deze stelling door Exterion en RET Services. Het is onaannemelijk dat JCDecaux SA zelf belangstelling heeft voor de concessieovereenkomst, gezien de afstand tussen Frankrijk en Rotterdam. JCDecaux SA heeft er kennelijk voor gekozen de Nederlandse markt te bedienen met haar dochteronderneming JCDecaux Nederland. Dat wijst erop dat geen sprake is van een dienst met een duidelijk grensoverschrijdend belang.
De beoordeling in hoger beroep
14. JCDecaux c.s. hebben verzocht het hoger beroep als spoedappel te behandelen, welk verzoek door het hof is toegewezen.
15. JCDecaux c.s. vorderen in hoger beroep – samengevat – (i) een verbod aan RET Services de met Exterion gesloten concessieovereenkomst uit te voeren, en een gebod aan RET de niet-uitvoering van deze overeenkomst te gedogen, en (ii) een gebod aan RET c.s. over te gaan tot de aankondiging van een aanbestedingsprocedure ter zake van deze overeenkomst, behoudens voor zover zij geheel afzien van het aangaan van deze overeenkomst, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van RET c.s. in de proceskosten.
16. Voor het geval het hof naar aanleiding van de eerste grief van JCDecaux c.s. tot het oordeel zou komen dat sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang, vorderen RET c.s. in incidenteel appel – samengevat – afwijzing van de vorderingen van JCDecaux c.s. op grond van de overweging dat de rechtsverhouding tussen RET Services en Exterion niet kwalificeert als een concessie-overeenkomst voor een dienst in de zin van artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012, met veroordeling van JCDecaux c.s. in de proceskosten.
17. Alvorens over te gaan tot bespreking van de grieven van JCDecaux c.s. stelt het hof vast dat JCDecaux c.s. geen grieven hebben gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van de vorderingen gericht tegen RET. JCDecaux c.s. zijn derhalve niet ontvankelijk in hun vorderingen tegen RET.
18. Het meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van JCDecaux c.s. is het verweer van Exterion dat het onderhavige geschil niet geschikt is om behandeld te worden in kort geding. Het hof zal dit verweer als eerste behandelen. Daarbij zal het hof veronderstellen dat sprake is van een concessieovereenkomst voor diensten met een grensoverschrijdend belang. De vraag of dat daadwerkelijk het geval is komt hierna aan de orde. Exterion voert aan dat JCDecaux c.s. geen spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun vorderingen, en dat de vorderingen van JCDecaux c.s. niet in kort geding toewijsbaar zijn, nu zij ertoe strekken de uitvoering van een reeds gesloten overeenkomst onmogelijk te maken, die niet meer vernietigd kan worden doordat JCDecaux c.s. niet tijdig een bodemprocedure aanhangig hebben gemaakt.
19. Exterion heeft in dit verband een beroep gedaan op jurisprudentie van onder meer dit hof waarbij is overwogen dat na gunning van een opdracht niet meer ingegrepen kan worden in de intussen gesloten overeenkomst, behalve wanneer de verliezende inschrijver gesteld en aannemelijk gemaakt heeft dat de overeenkomst naar redelijke verwachting op een van de in artikel 4.15, eerste lid Aanbestedingswet 2012 (thans: artikel 4.15, eerste lid Aanbestedingswet 2016) genoemde gronden vernietigd zal worden in een bodemgeschil, dan wel de aanbestedende dienst misbruik van bevoegdheid maakt of anderszins onrechtmatig handelt jegens de verliezende inschrijver (zie onder meer hof Den Haag 4 oktober 2016, ECLI:NL: GHDHA:2016:2816). Deze jurisprudentie onderstreept volgens Exterion dat de vorderingen van JCDecaux c.s. niet in kort geding kunnen worden toegewezen vanwege het ingrijpende en definitieve karakter ervan.
20. Dit verweer faalt, om de volgende redenen.
21. De vorderingen van JCDecaux c.s. zijn spoedeisend. De door RET Services met Exterion gesloten overeenkomst gaat in op 1 januari 2017. Een beslissing in een bodemprocedure zou normaal gesproken eerst kunnen worden gegeven nadat al enige tijd uitvoering is gegeven aan de overeenkomst. De prestaties die Exterion gedurende die periode heeft verricht kunnen dan niet meer worden teruggedraaid. Indien JCDecaux c.s hun doel willen verwezenlijken – te weten alsnog in aanmerking komen voor uitvoering van de overeenkomst vanaf de aanvang – zijn zij derhalve aangewezen op een kort geding.
22. JCDecaux c.s. vragen geen declaratoir of constitutief oordeel, dat niet in kort geding kan worden gegeven. Hun vorderingen - voor zover gericht tegen RET Services - komen neer op een verbod de overeenkomst met Exterion uit te voeren en voor het geval RET Services deze overeenkomst alsnog wil aangaan, een gebod om daarbij de Aanbestedingswet 2016 in acht te nemen. Dergelijke maatregelen hebben het karakter van een voorlopige voorziening en zijn declaratoir noch constitutief, ook niet wanneer zij tot gevolg hebben dat de met Exterion gesloten overeenkomst (tijdelijk) niet kan worden uitgevoerd.
23. De stelling van Exterion dat JCDecaux c.s. niet tijdig een bodemprocedure aanhangig hebben gemaakt, zodat de overeenkomst tussen RET Services en Exterion niet meer kan worden vernietigd, miskent dat artikel 4.15 Aanbestedingswet 2012 in het onderhavige geval niet van toepassing is. (Verwijzingen naar de Aanbestedingswet 2012 hebben betrekking hebben op de ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van RET Services met Exterion in maart 2016 geldende tekst.) Artikel 4.15, eerste lid, sub a ziet op de vernietiging van overeenkomsten die, in strijd met deel 2 of deel 3 van de Aanbestedingswet 2012, zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht zijn gesloten. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen RET Services en Exterion was op een concessieovereenkomst voor diensten echter uitsluitend deel 1 (en in het bijzonder afdeling 1.2.2) van de Aanbestedingswet 2012 van toepassing. Indien sprake is van een dergelijke overeenkomst, zoals JCDecaux c.s. stellen, kunnen zij dus geen vernietiging vorderen van de overeenkomst op grond van artikel 4.15 Aanbestedingswet 2012, zodat ook de vervaltermijn van zes maanden van artikel 4.15, tweede lid onder b, niet van toepassing is.
24. De jurisprudentie van onder meer dit hof waarin terughoudendheid wordt betracht bij het nemen van een beslissing die de strekking heeft een overeenkomst gesloten na een aanbestedingsprocedure aan te tasten, ziet op situaties waarbij sprake is van overeenkomsten waarvan de vernietiging kan worden gevorderd op een van de gronden genoemd in artikel 4.15 Aanbestedingswet 2012. Indien die jurisprudentie ook gevolgd zou worden in een situatie als de onderhavige, waarin (als overwogen) in een bodemprocedure op grond van artikel 4.15 Aanbestedingswet 2012 geen vernietiging van de overeenkomst kan worden gevorderd, zou dat betekenen dat in een dergelijke situatie (ook in eerste aanleg) geen voorlopige voorziening kan worden getroffen omdat vernietiging van de gesloten overeenkomst door de bodemrechter niet in het verschiet ligt. Een gepasseerde gegadigde zou dan niet kunnen opkomen tegen de gunning van een concessieovereenkomst aan een derde zonder openbare aankondiging van het voornemen daartoe. Een dergelijke uitkomst valt niet te verenigen met het effectiviteitsbeginsel, op grond waarvan burgers rechten en verplichtingen die uit het Unierecht voortvloeien, voor de rechter geldend moeten kunnen maken. Daaruit volgt dat de betreffende jurisprudentie van onder meer dit hof waarop Exterion zich beroept, in het onderhavige geval niet van toepassing is.
25. Krachtens artikel 1.7 sub c Aanbestedingswet 2012 zijn op concessieovereenkomsten voor diensten met een duidelijk grensoverschrijdend belang de algemene beginselen van afdeling 1.2.2. van de Aanbestedingswet 2012 van toepassing. Deze algemene beginselen houden onder meer een verplichting in voor een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf om ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze te behandelen (artikel 1.8 Aanbestedingswet 2012) alsmede een verplichting om transparant te handelen, en daarbij in ieder geval zorg te dragen voor een passende mate van openbaarheid van de aankondiging van het voornemen tot het plaatsen van de opdracht (artikel 1.9, eerste en tweede lid Aanbestedingswet 2012).
26. Het sluiten van een concessieovereenkomst voor diensten in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 met een duidelijk grensoverschrijdend belang zonder inachtneming van de beginselen van afdeling 1.2.2. van de Aanbestedingswet 2012 is onrechtmatig jegens gepasseerde gegadigden. Deze gepasseerde gegadigden kunnen opkomen tegen dergelijk onrechtmatig handelen in een bodemprocedure, indien ook aan de overige vereisten van artikel 6:162 BW is voldaan. Zij kunnen in die bodemprocedure weliswaar geen vernietiging van de gesloten concessieovereenkomst vorderen, nu artikel 4.15 Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing is, maar zij kunnen wel andere vorderingen instellen, zoals een verbod (verder) uitvoering te geven aan een reeds gesloten overeenkomst en binnen bepaalde grenzen ook een gebod om het sluiten van een nieuwe concessieovereenkomst aan te kondigen. Om de hiervoor in r.o. 24 genoemde redenen sluit artikel 4.15 Aanbestedingswet 2012 het instellen van dergelijke vorderingen niet uit. In kort geding moet de rechter zich een voorlopig oordeel vormen over de kans dat dergelijke vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Die toets zal het hof ook in het onderhavige geval aanleggen.
27. Dat het hof zich zal richten naar het te verwachten oordeel van de bodemrechter betekent niet dat JCDecaux c.s. verplicht zijn een bodemprocedure te beginnen, of dat het (nog) niet instellen van een bodemprocedure door JCDecaux c.s. in de weg staat aan toewijzing van de vorderingen, zoals Exterion heeft gesteld. Indien Exterion een oordeel van de bodemrechter wenst, kan zij daartoe ook zelf een procedure aanhangig maken.
28. Het bovenstaande betekent dat het onder r.o. 18 en 19 verwoorde verweer van Exterion faalt en dat het hof thans aan een inhoudelijke behandeling van de grieven toekomt. De eerste grief van JCDecaux c.s. is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang.
29. Het begrip “duidelijk grensoverschrijdend belang” is afkomstig uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (hierna: Hof van Justitie). Volgens deze rechtspraak kan een dergelijk belang met name voortvloeien uit het economische belang van de geplande overeenkomst, de plaats van uitvoering ervan of de technische kenmerken ervan (zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van 14 november 2013 in zaak C-221/12, Belgacom/WVEM e.a., ECLI:EU:C:2013:736, r.o. 29).
30. In de Aanbestedingswet 2012 is het begrip “duidelijk grensoverschrijdend belang” niet verder uitgewerkt. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Aanbestedingswet 2012 (Kamerstukken II 2009-2010, 32440, nr. 3, p. 50) is de wetgever ervan uitgegaan dat het Hof van Justitie meer duidelijkheid zou geven over dit begrip in toekomstige rechtspraak. De onder r.o. 29 genoemde criteria die kunnen worden meegewogen om te kunnen vaststellen of er sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang zijn in de rechtspraak van het Hof van Justitie echter (nog) niet verder uitgewerkt. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie moet van geval tot geval worden bezien of sprake is van een dergelijk belang. Het staat de rechter daarbij vrij om alle gegevens gedetailleerd te beoordelen.
31. JCDecaux c.s. hebben ter onderbouwing van hun stelling dat er sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang onder meer verwezen naar de Richtlijn concessieovereenkomsten. Deze Richtlijn is van toepassing op concessies waarvan de waarde gelijk is aan of groter dan € 5.186.000 (artikel 8, eerste lid). Volgens overweging 23 van de Richtlijn geeft deze drempel het “duidelijke grensoverschrijdende belang weer van concessies voor ondernemers die gevestigd zijn in andere lidstaten dan die van de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie”.
32. De Richtlijn concessieovereenkomsten diende op uiterlijk 18 april 2016 door de lidstaten te zijn geïmplementeerd. In Nederland is de Richtlijn eerst op 1 juli 2016 geïmplementeerd. Ten tijde van sluiting van de overeenkomst tussen RET Services en Exterion was de Richtlijn dus nog niet geïmplementeerd en was ook de implementatiedatum nog niet verstreken. Daarom dient de Richtlijn volgens RET c.s. en Exterion buiten beschouwing te blijven.
33. Alhoewel de overeenkomst tussen RET Services en Exterion is gesloten op een tijdstip waarop de Richtlijn concessieovereenkomsten nog niet was geïmplementeerd of directe werking had, kan naar het oordeel van het hof voor de vaststelling van het vereiste economische belang van de overeenkomst een aanwijzing worden ontleend aan de drempelwaarde van de Richtlijn. Het gaat hier immers om de invulling door de Uniewetgever van een reeds ten tijde van sluiting van de overeenkomst tussen RET Services en Exterion bestaand, in de rechtspraak van het Hof van Justitie ontwikkeld begrip. Bij gebreke van enige aanwijzing voor het tegendeel valt aan te nemen dat de Uniewetgever heeft willen aansluiten bij dat bestaande begrip en daar nader invulling aan heeft willen geven.
34. In dit verband neemt het hof ook in aanmerking dat volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie (zie onder meer het hiervoor aangehaalde arrest in de zaak Belgacom, r.o. 31) voor het aannemen van een duidelijk grensoverschrijdend belang niet vereist is dat vast komt te staan dat buitenlandse marktdeelnemers daadwerkelijk belangstelling hebben geuit. Het begrip “duidelijk grensoverschrijdend belang” is dus in zoverre een abstract begrip. Bij de invulling van een dergelijk abstract begrip kan de geraamde waarde van de opdracht een bruikbare aanwijzing zijn. Dat geldt temeer in een situatie zoals de onderhavige, waarin geen aankondiging van de opdracht heeft plaatsgevonden en de concrete belangstelling van buitenlandse marktdeelnemers dus niet is gepeild.
35. Om aan de waarde van de overeenkomst een indicatie te ontlenen voor de toepassing van het begrip “duidelijk economisch belang” moet die waarde worden bepaald. Daarbij zal het hof als indicatie hanteren hoe die waarde moet worden bepaald volgens artikel 8, tweede lid van de Richtlijn, namelijk aan de hand van de “…… totale tijdens de looptijd van het contract te behalen omzet van de concessiehouder, exclusief btw, zoals deze door de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie is geraamd, als tegenprestatie voor de werken en diensten die het voorwerp van de concessie uitmaken, en ook voor de bijkomende leveringen die in het kader van deze werken en diensten zijn verricht”. JCDecaux c.s. hebben gesteld dat deze waarde moet worden bepaald aan de hand van een raming van de omzet die Exterion zal behalen gedurende de looptijd van de overeenkomst met de exploitatie van de reclameobjecten. JCDecaux c.s. hebben deze omzet geraamd op circa € 100 miljoen. De hoogte van dat bedrag is door RET c.s. en Exterion niet gemotiveerd bestreden. RET c.s. hebben op hun beurt aangevoerd dat uitgegaan moet worden van de waarde die moet worden toegekend aan de plaatsing, beheer en onderhoud van de reclameobjecten, die Exterion ten behoeve van RET c.s. verricht. Ten aanzien van die waarde hebben RET c.s. gesteld - zonder een concreet bedrag te noemen – dat deze niet hoog genoeg is om buitenlandse gegadigden aan te trekken.
36. Het hof neemt bij de bepaling van de waarde van de overeenkomst in aanmerking dat de reden dat de waarde van de overeenkomst in de rechtspraak van het Hof van Justitie gezien wordt als een indicatie van het grensoverschrijdende belang, is gelegen in de relatie die wordt verondersteld tussen de waarde van de overeenkomst en de interesse van buitenlandse gegadigden. Naar het oordeel van het hof moet bij de vaststelling van de waarde van de overeenkomst dus met name worden gekeken naar die elementen die bepalend zijn voor de mogelijke interesse van buitenlandse gegadigden.
37. In het onderhavige geval valt aan te nemen dat de interesse van buitenlandse gegadigden met name zal worden bepaald door de omzet die de concessiehouder kan behalen met de exploitatie van de reclameobjecten. Het ligt derhalve naar het oordeel van het hof voor de hand die omzet als uitgangspunt te nemen bij de vaststelling van het economische belang. Tegenover die omzet staan als tegenprestaties de door de concessiehouder te verrichten diensten op het vlak van plaatsing, beheer en onderhoud van de reclameobjecten en de afdracht die de concessiehouder aan RET Services moet betalen. RET c.s. gaan er ten onrechte vanuit dat de omzet die bij de bepaling van de waarde van de overeenkomst in aanmerking wordt genomen, (geheel) behaald moet worden met diensten die de concessiehouder ten behoeve van RET Services verricht. Eigen aan een concessie is dat de beloning van de concessiehouder bestaat uit het recht het object van de concessie te exploiteren. Die exploitatie bestaat niet (of in ieder geval niet uitsluitend) uit diensten die de concessiehouder ten behoeve van de concessieverlener verricht, maar (ook) uit diensten die de concessiehouder aan derden verleent. De omzet die de concessiehouder daarmee kan realiseren is (mede) bepalend voor de aantrekkingskracht van de concessie, en kan bij een raming van de waarde van de concessie dan ook niet buiten beschouwing worden gelaten.
38. De omzet van circa € 100 miljoen die met de onderhavige overeenkomst kan worden behaald is naar het oordeel van het hof zo substantieel, dat een reële mogelijkheid bestaat dat ondernemingen uit andere lidstaten bij een passende mate van openbaarheid belangstelling zouden hebben getoond. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat dit bedrag een veelvoud is van de drempelwaarde conform de Richtlijn concessieovereenkomsten, waarbij volgens de Uniewetgever buitenlandse belangstelling kan worden verondersteld. Een reële mogelijkheid van buitenlandse belangstelling is voldoende om een duidelijk grensoverschrijdend belang aan te nemen. Bij een reële mogelijkheid van buitenlandse belangstelling kan het achterwege laten van een passende mate van openbaarheid immers leiden tot een schending van de fundamentele regels van het VWEU en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. Exterion heeft betoogd dat het waarschijnlijk moet zijn dat ondernemingen uit andere lidstaten bij een marktbevraging belangstelling zouden hebben getoond, maar dat valt niet uit de rechtspraak van het Hof van Justitie af te leiden.
39. Aan de andere door het Hof van Justitie genoemde factoren – de technische kenmerken en de plaats van uitvoering van de opdracht – kunnen in het onderhavige geval geen aanwijzingen voor of tegen een duidelijk grensoverschrijdend belang worden ontleend. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie (zie onder meer het eerder aangehaalde arrest in de zaak Belgacom, r.o. 29) volgt echter dat een substantieel economisch belang op zichzelf kan volstaan als indicatie van een duidelijk grensoverschrijdend belang.
40. Zoals hiervoor is opgemerkt, is voor het aannemen van een duidelijk grensoverschrijdend belang niet vereist dat gegadigden uit andere lidstaten daadwerkelijk belangstelling hebben getoond. Het ontbreken van buitenlandse gegadigden bij andere aanbestedingen van soortgelijke overeenkomsten sluit derhalve niet uit dat sprake kan zijn van een duidelijk grensoverschrijdend belang. Daarbij komt dat JCDecaux Nederland, Exterion en de derde grote speler in deze markt in Nederland, Clear Channel Netherlands B.V., alle drie deel uitmaken van internationale concerns. (Potentiele) buitenlandse belangstelling kan er ook uit bestaan dat ondernemingen uit andere lidstaten zich permanent in Nederland hebben gevestigd, of Nederlandse ondernemingen hebben geacquireerd. Anders dan de voorzieningenrechter heeft aangenomen, wijst het feit dat JCDecaux Nederland en niet JCDecaux SA heeft ingeschreven op andere aanbestedingen voor soortgelijke diensten dus niet zonder meer op het ontbreken van een duidelijk grensoverschrijdend belang.
41. Op grond van de voorgaande overwegingen komt het hof tot de conclusie dat het voorshands aannemelijk is dat de overeenkomst tussen RET Services en Exterion een duidelijk grensoverschrijdend belang heeft, zodat de eerste grief van JCDecaux c.s. slaagt en het vonnis van de voorzieningenrechter te dien aanzien niet in stand kan blijven. Daarmee dient het hof ook de overige stellingen van JCDecaux c.s. en de overige verweren van RET c.s. en Exterion in eerste aanleg en hoger beroep te beoordelen.
42. Het eerste verweer dat het hof dient te beoordelen betreft de status van RET Services. RET c.s. en Exterion hebben gesteld dat RET Services geen aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf is in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012, zodat de algemene beginselen van afdeling 1.2.2 van de Aanbestedingswet 2012 niet op RET Services van toepassing zijn.
43. Tussen partijen is niet in geschil dat RET een aanbestedende dienst (en een speciale-sectorbedrijf) in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 is, en als zodanig is onderworpen aan artikel 1.7 Aanbestedingswet 2012. Nu de onderhavige overeenkomst is gesloten door RET Services, zal echter moeten worden vastgesteld of ook RET Services, als 100% dochtermaatschappij van RET, als aanbestedende dienst en/of speciale-sectorbedrijf kan worden beschouwd.
44. JCDecaux c.s. stellen dat dat het geval is. Volgens hen is sprake van een interne verdeling van taken binnen de groep, en is RET Services bij de verlening van externe opdrachten ten behoeve van de taken die aan haar door RET zijn opgedragen, aan dezelfde regels gebonden als RET. RET c.s. en Exterion bestrijden dat RET Services onderworpen is aan artikel 1.7 Aanbestedingswet 2012. Volgens hen kan RET Services niet met RET worden vereenzelvigd en is zij zelf geen speciale-sectorbedrijf of aanbestedende dienst.
45. RET Services kan worden gezien als een publiekrechtelijke instelling (en daarmee als een aanbestedende dienst) indien zij (i) specifiek ten doel heeft te voorzien in behoeften van algemeen belang, anders dan van industriële of commerciële aard, (ii) rechtspersoonlijkheid bezit en (iii) - onder meer - het beheer is onderworpen aan toezicht door een andere publiekrechtelijke instelling of de leden van het bestuur voor meer dan de helft door een andere publiekrechtelijke instelling zijn aangewezen. Niet is betwist dat aan voorwaarde (ii) en (iii) is voldaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-44/96, Mannesmann Anlagenbau, ECLI:EU:C:1998:4, volgt echter dat het enkele feit dat RET Services een 100% dochtermaatschappij is van RET (en als zodanig rechtspersoonlijkheid heeft), niet volstaat om RET Services zelf ook als publiekrechtelijke instelling te kwalificeren. Daarnaast dient RET Services te voldoen aan de voorwaarde, dat zij is opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang anders dan van industriële of commerciële aard.
46. Blijkens een door JCDecaux c.s. als productie 21 overgelegd uittreksel uit het handelsregister houdt RET Services zich bezig met het verrichten van activiteiten die verband houden met het openbaar vervoer van RET en een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de kwaliteit van dit openbaar vervoer. Tot die activiteiten behoren onder meer de activiteiten die RET Services in het kader van de concessieovereenkomst aan Exterion heeft uitbesteed, zoals de plaatsing, beheer en onderhoud van de reclameobjecten. RET Services is derhalve door RET belast met activiteiten die in ieder geval ten dele voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn. Daarmee kan RET Services naar het voorlopig oordeel van het hof worden beschouwd als een publiekrechtelijke instelling.
47. Bovendien heeft het Hof van Justitie uitgemaakt dat entiteiten met de hoedanigheid van aanbestedende dienst, die in hun boekhouding een interne scheiding nastreven tussen de activiteiten die zij uitoefenen ter vervulling van hun taak te voorzien in behoeften van algemeen belang, en de activiteiten die zij uitoefenen onder mededingingsvoorwaarden, niettemin voor alle door hen geplaatste opdrachten binnen de werkingssfeer van de aanbestedingsregels vallen (arrest van 10 april 2008 in zaak C-393/06, Aigner, r.o. 50 e.v.). Het Hof van Justitie verwijst in de betreffende rechtsoverwegingen naar de conclusie van de advocaat-generaal in deze zaak, die deze uitkomst rechtvaardigt met een beroep op de doelstelling van de aanbestedingsregels dat de entiteiten die bevoegd zijn opdrachten aan te besteden, zich uitsluitend door economische criteria en niet door nationale voorkeuren laten leiden (zie punt 61 van de conclusie).
48. In de zaak Aigner ging het om commerciële en niet-commerciële activiteiten van eenzelfde rechtspersoon. In de onderhavige zaak zijn commerciële activiteiten van RET (deels) ondergebracht in een aparte rechtspersoon RET Services, maar dat enkele feit sluit naar het oordeel van het hof niet uit dat die rechtspersoon zich bij het verlenen van opdrachten door niet-economische criteria laat leiden. Dat risico is in het bijzonder aanwezig nu RET Services een 100% dochtermaatschappij van RET is waarvan de bestuurders worden benoemd door RET, RET Services activa exploiteert die RET gebruikt bij openbaar vervoeractiviteiten, de activiteiten van RET Services dienstbaar zijn aan de activiteiten van RET en de door RET Services gegenereerde opbrengsten aan die activiteiten ten goede komen.
49. Zelfs als RET Services niet als publiekrechtelijke instelling kan worden beschouwd, dient RET Services derhalve met RET te worden vereenzelvigd, voor zover het betreft de toepassing van de aanbestedingsregels. Zou daarover anders worden gedacht, dan zou een aanbestedende dienst zich eenvoudig aan de aanbestedingsregels kunnen onttrekken door bepaalde activiteiten in een aparte rechtspersoon onder te brengen. Het hof neemt bij zijn oordeel ook in aanmerking dat tijdens het pleidooi namens RET c.s. is aangegeven dat het louter een kwestie van interne bedrijfsstructuur is die heeft meegebracht dat de taken waarop de overeenkomst met Exterion betrekking heeft, in RET Services zijn ondergebracht. De vraag of er sprake is van een aanbestedingsplicht kan niet van dergelijke min of meer toevallige omstandigheden afhankelijk zijn.
50. Een en ander brengt het hof tot het voorlopig oordeel dat RET Services kan worden beschouwd als een aanbestedende dienst en/of speciale-sectorbedrijf, zodat dit verweer van RET c.s. en Exterion moet worden verworpen. Het daarop voortbouwende verweer van Exterion dat JCDecaux c.s. geen belang hebben bij hun vorderingen stuit ook daarop af.
51. Het volgende verweer van RET c.s. betreft de aard van de overeenkomst tussen RET Services en Exterion. Volgens RET c.s. kan de rechtsverhouding tussen RET Services en Exterion niet worden gekwalificeerd als een concessieovereenkomst voor diensten in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012, nu (i) RET Services geen opdracht tot het verrichten van diensten aan Exterion heeft verstrekt, maar een recht op exploitatie van reclameobjecten, en (ii) Exterion geen betaling ontvangt van RET Services, maar aan RET Services moet betalen. JCDecaux c.s. weerspreken de stellingen van RET c.s. Volgens hen heeft RET Services Exterion een aantal dienstenverplichtingen opgelegd ten aanzien van de plaatsing en onderhoud van de reclameobjecten, in ruil waarvoor Exterion het recht heeft verkregen deze objecten te exploiteren.
52. Een concessieovereenkomst voor diensten is in artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 gekwalificeerd als “een overeenkomst met dezelfde kenmerken als een overheidsopdracht of speciale-sectoropdracht voor diensten waarbij de tegenprestatie voor de te verrichten diensten bestaat uit het recht de dienst te exploiteren, al dan niet gecombineerd met een betaling”. Naar het voorlopig oordeel van het hof voldoet de overeenkomst tussen RET Services en Exterion aan deze definitie. Exterion verleent diensten aan RET Services, in de vorm van plaatsing en onderhoud van de reclameobjecten. De tegenprestatie voor deze diensten bestaat uit het recht de reclameobjecten te exploiteren. Dat Exterion naast het recht de reclameobjecten te exploiteren een vergoeding betaalt aan RET Services staat aan het karakter van een concessieovereenkomst niet in de weg.
53. Voor deze opvatting vindt het hof steun in het eerder aangehaalde arrest van het Hof van Justitie in de zaak Belgacom. In dat arrest heeft het Hof van Justitie eveneens geconcludeerd dat sprake was van een concessieovereenkomst voor diensten in de zin van de toepasselijke aanbestedingsrichtlijn, terwijl in dat geval in het geheel geen diensten aan de opdrachtgever(s) werden verleend, en de concessiehouder eveneens een vergoeding betaalde aan de opdrachtgever(s) voor het recht de betreffende activa te exploiteren.
54. Het verweer van RET c.s. dat de rechtsverhouding tussen RET Services en Exterion niet kan worden gekwalificeerd als een concessieovereenkomst voor diensten in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012, faalt derhalve. Daarmee faalt ook de grief in het voorwaardelijk incidenteel appel.
55. RET c.s. en Exterion hebben verder aangevoerd dat - zo er al sprake zou zijn van een concessieovereenkomst in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 - bij de verlening van deze concessie de verplichtingen van Afdeling 1.2.2 van de Aanbestedingswet 2012 niet in acht genomen behoefden te worden, nu het een verlenging betrof van de overeenkomst die in 2009 tussen RET Services en Exterion was gesloten, en bij de totstandkoming van die overeenkomsten aan de verplichtingen van transparantie en gelijke behandeling was voldaan. JCDecaux c.s. hebben deze stelling van RET c.s. en Exterion bestreden.
56. Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de tekst van de modelmantelovereenkomst die door JCDecaux c.s. als productie 12a in eerste aanleg is overgelegd. RET c.s. en Exterion hebben de daadwerkelijk in 2009 gesloten overeenkomst(en) niet overgelegd. Zij hebben echter niet betwist dat in die overeenkomst(en) ter zake van de verlenging afspraken zijn gemaakt die overeenstemmen met de inhoud van de modelmantelovereenkomst.
57. Artikel 10 van de modelmantelovereenkomst luidt voor zover hier relevant als volgt:
10.1
RET (bedoeld is RET Services, toevoeging hof) verplicht zich uiterlijk 1 januari 2016 EXPLOITANT schriftelijk te verzoeken tot het uitbrengen van een nieuwe offerte betreffende een verlenging of vernieuwing van de Mantelovereenkomst en/of (een of meer van) de Onderliggende Overeenkomsten met eenzelfde periode.
10.2
Indien EXPLOITANT niet binnen 30 kalenderdagen na het schriftelijk verzoek van RET haar offerte aan RET uitbrengt, wordt het verzoek als door EXPLOITANT afgewezen beschouwd.
10.3
Indien EXPLOITANT wèl binnen 30 kalenderdagen na het schriftelijk verzoek van RET haar offerte aan RET uitbrengt, zal RET, indien de offerte haar convenieert, een nieuwe overeenkomst met EXPLOITANT sluiten dan wel de beëindigde overeenkomst met EXPLOITANT (verder) verlengen.
10.4
RET verplicht zich voorts jegens EXPLOITANT in het geval zij een offerte van een derde partij verkrijgt die gunstiger is dan de hierboven bedoelde uitgebrachte offerte van EXPLOITANT, EXPLOITANT schriftelijk te verzoeken tot het uitbrengen van een nieuwe offerte, met inachtname van de bepalingen en voorwaarden van de offerte van die derde partij.
10.5
Indien EXPLOITANT niet binnen 30 kalenderdagen na het schriftelijk verzoek haar nieuwe offerte aan RET uitbrengt, wordt het verzoek als door EXPLOITANT afgewezen beschouwd.
10.6
Indien EXPLOITANT wèl binnen 30 kalenderdagen na het schriftelijk verzoek van RET haar nieuwe aan RET offerte uitbrengt (sic!), zal RET, indien de offerte haar convenieert, voor dezelfde periode een nieuwe overeenkomst met EXPLOITANT sluiten, dan wel de beëindigde overeenkomst met EXPLOITANT (verder) verlengen.“
58. Op grond van deze bepaling heeft Exterion geen recht op verlenging. RET Services kan er ook voor kiezen een nieuwe overeenkomst te sluiten, of in het geheel geen overeenkomst aan te gaan. Exterion krijgt slechts de gelegenheid een offerte uit te brengen, indien RET Services tot verlenging of vernieuwing besluit. Bovendien kan RET Services ook offertes van derden inwinnen, in welk geval Exterion slechts de gelegenheid krijgt die offertes te evenaren.
59. Aangezien RET Services op grond van artikel 10 van de modelmantelovereenkomst de mogelijkheid heeft om de bestaande overeenkomst niet te verlengen, maar in plaats daarvan een nieuwe overeenkomst aan te gaan (of in het geheel geen overeenkomst aan te gaan), kan RET Services zich naar het voorlopig oordeel van het hof niet met een beroep op de door dit artikel geboden verlengingsmogelijkheid onttrekken aan de verplichting ingevolge artikel 1.7 Aanbestedingswet 2012 om bij het verlenen van een concessie voor de onderhavige diensten de voorschriften van afdeling 1.2.2. van de Aanbestedingswet 2012 in acht te nemen. Anders gezegd: artikel 10 biedt RET Services een keuze, en omdat RET Services die keuze op een zodanige manier kan uitoefenen dat zij de aanbestedingsregels kan naleven, kan zij dit artikel niet inroepen om deze regels te negeren.
60. Daarbij komt dat de verlengingsmogelijkheid van artikel 10 van de modelmantelovereenkomst voorziet in verlenging met eenzelfde periode als de oorspronkelijke looptijd, dat wil zeggen 7 jaar. De overeenkomst gesloten tussen RET Services en Exterion heeft echter een looptijd van 10 jaar. RET Services en Exterion lijken dus niet van de verlengingsmogelijkheid van artikel 10 gebruik te hebben gemaakt.
61. Dit verweer van RET c.s. en Exterion faalt derhalve.
62. Daarmee zijn alle verweren van RET c.s. en Exterion besproken en verworpen. Het hof komt tot de voorlopige slotsom dat de bodemrechter waarschijnlijk zal oordelen dat RET Services bij het sluiten van de overeenkomst met Exterion in maart 2016 de voorschriften van afdeling 1.2.2 van de Aanbestedingswet 2012 in acht had moeten nemen, zorg had moeten dragen voor een passende mate van openbaarheid van de aankondiging van het voornemen tot het sluiten van de concessieovereenkomst, en Exterion en andere potentiele gegadigden voor deze overeenkomst op gelijke en niet-discriminerende wijze had moeten behandelen.
63. Het hof zal derhalve het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen. Gegeven de aanmerkelijke kans dat de bodemrechter zal oordelen dat RET Services bij het aangaan van de overeenkomst met Exterion haar verplichtingen ingevolge de Aanbestedingswet 2012 heeft geschonden, zal het hof, opnieuw recht doende, de vordering van JCDecaux c.s. om RET Services te verbieden de met Exterion gesloten overeenkomst uit te voeren, alsnog toewijzen.
64. JCDecaux c.s. hebben eveneens gevorderd dat het hof RET Services zal gebieden om aan te kondigen dat de concessieovereenkomst met inachtneming van de Aanbestedingswet 2016 zal worden aanbesteed, behoudens voor zover RET Services afziet van het aangaan van de concessieovereenkomst.
65. Indien RET Services de uitvoering van de met Exterion gesloten overeenkomst staakt en een nieuwe concessieovereenkomst wil sluiten met eenzelfde strekking, zal zij daarbij de bepalingen van de Aanbestedingswet 2016 in acht moeten nemen, indien sprake is van een concessieopdracht voor diensten in de zin van artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2016, en de geraamde waarde van de overeenkomst hoger is dan € 5.186.000.
66. De definitie van concessieopdracht voor diensten in de Aanbestedingswet 2016 verschilt, voor zover relevant voor deze zaak, niet van de definitie van een concessieovereenkomst voor diensten in de Aanbestedingswet 2012. Verder heeft het hof hiervoor reeds uitgemaakt dat het voorshands aannemelijk is dat de geraamde waarde van de (thans gesloten) overeenkomst hoger is dan € 5.186.000. Naar het voorlopig oordeel van het hof zal RET Services derhalve de procedure voor het plaatsen van concessieopdrachten in de Aanbestedingswet 2016 moeten volgen, indien zij besluit dezelfde concessieovereenkomst opnieuw aan te gaan (waarbij het hof ervan uitgaat dat deze concessieovereenkomst, wat de inhoud ervan betreft, gelijk is aan de modelmantelovereenkomst die JCDecaux c.s. als productie 12a in eerste aanleg hebben overgelegd) . Daarom zal het hof ook deze vordering van JCDecaux c.s. toewijzen. Het hof voegt daar echter aan toe dat de verplichting om deze procedure te volgen alleen geldt indien RET Services een overeenkomst aan wil gaan die voldoet aan de definitie van een concessieopdracht voor diensten in de zin van de Aanbestedingswet 2016. Mocht RET Services besluiten een overeenkomst aan te gaan die qua inhoud afwijkt van de modelmantelovereenkomst, dan zal opnieuw moeten worden bezien of deze overeenkomst valt onder deze definitie. Aan het gebod om de concessieovereenkomst aan te besteden zal het hof een termijn verbinden van twee maanden, aangezien de voorbereiding van de aanbesteding enige tijd kan vergen.
67. JCDecaux c.s. hebben gevorderd dat het hof aan overtreding van het gevorderde verbod en gebod zal verbinden dat RET Services een direct opeisbare dwangsom van € 1.500.000 verbeurt. Deze vordering zal het hof afwijzen. Gezien het feit dat RET Services een 100% dochtermaatschappij is van RET die op haar beurt wordt gecontroleerd door de gemeente Rotterdam, gaat het hof ervan uit dat RET Services zich ook zonder de dreiging van verbeurte van een dwangsom aan de door het hof uit te spreken veroordelingen zal houden.
68. De tweede grief van JCDecaux c.s. is gericht tegen de door de voorzieningenrechter uitgesproken proceskostenveroordeling. Gezien het feit dat JCDecaux c.s. alsnog grotendeels in het gelijk worden gesteld, slaagt ook deze grief en zal het hof de proceskostenveroordeling uitgesproken door de voorzieningenrechter vernietigen en, opnieuw recht doende, RET Services en Exterion in de proceskosten veroordelen.
69. Ten aanzien van het incidenteel appel van RET c.s. heeft het hof hiervoor reeds geoordeeld dat de grief van RET c.s. faalt. Nu het incidenteel appel nodeloos is ingesteld zal het hof een kostenveroordeling achterwege laten.
Beslissing
Het hof:
in principaal appel
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2016;
en opnieuw recht doende:
verklaart JCDecaux c.s. niet-ontvankelijk in haar vorderingen gericht tegen RET;
verbiedt RET Services na betekening van dit arrest de op 15 maart 2016 met Exterion gesloten concessieovereenkomst uit te voeren vanaf 1 januari 2017;
gebiedt RET Services, voor zover zij de thans gesloten concessieovereenkomst nog wil sluiten, binnen twee maanden na betekening van dit arrest een aankondiging van een concessieovereenkomst ter zake van de exploitatie van de reclameobjecten van eenzelfde strekking als de concessieovereenkomst gesloten met Exterion bekend te maken met inachtneming van de bepalingen van de Aanbestedingswet 2016;
veroordeelt RET Services en Exterion in de kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep, aan de zijde van JCDecaux c.s. in eerste aanleg begroot op € 703,75 aan verschotten en € 1.435,- aan salaris advocaat, en in hoger beroep begroot op € 91,75 explootkosten, € 718,- aan griffierecht en € 2.682,- aan salaris advocaat en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
in incidenteel appel
wijst af de vordering van RET c.s.;
in principaal en incidenteel appel
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, C.C. Meijer en P. Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.