Hof Leeuwarden, 04-06-2010, nr. 24-003170-09
ECLI:NL:GHLEE:2010:BM6816, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
04-06-2010
- Magistraten
Mrs. W.M. van Schuijlenburg, O. Anjewierden, G.M. Meijer-Campfens
- Zaaknummer
24-003170-09
- LJN
BM6816
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BM6816, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 04‑06‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BT2173
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BT2173, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2010/275
Uitspraak 04‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Weekendje weg. Openbaar ministerie wordt niet ontvankelijk verklaard in de vervolging. Schending van fundamentele -de grondslag van het strafproces rakende- beginselen nu op het moment van aanhouding al vast stond dat verdachte -ongeacht of het belang van het onderzoek daartoe zou nopen- tot na het weekend in verzekering gesteld zou blijven.
Mrs. W.M. van Schuijlenburg, O. Anjewierden, G.M. Meijer-Campfens
Partij(en)
Arrest van 4 juni 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 30 november 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de officier van justitie bij het vonnis niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft in dit kader — kort gezegd — aangevoerd dat nu verdachte in het kader van een ‘weekendarrangement’ langer dan noodzakelijk in verzekering heeft gezeten, er sprake is van een zodanige fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat hieraan voornoemde consequentie dient te worden verbonden.
De feiten
Het hof gaat — voor zover voor de behandeling van dit verweer van belang — uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte is op zaterdag 11 oktober 2009 om 3:10 uur aangehouden op verdenking van vernieling van een raam. Om 4:00 uur is verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens is verdachte om 9:45 uur ter zake van mishandeling, dan wel poging tot zware mishandeling in verzekering gesteld. Om 11:15 uur is verdachte voor de laatste maal gehoord. Omstreeks 16.00 uur is er nog contact geweest met de aangever van de mishandeling. Op maandag 12 oktober 2009 is verdachte om 11.55 uur in vrijheid gesteld, nadat hem de dagvaarding was uitgereikt.
Dit alles heeft blijkens een hieromtrent in het proces-verbaal opgenomen mededeling plaatsgevonden in het kader van het project ‘weekendarrangement’. Dit project houdt met zoveel woorden in dat diegenen die in het weekend worden aangehouden wegens geweldsdelicten, het gehele weekend in verzekering worden gesteld. De verdachten zullen pas na het weekend in vrijheid worden gesteld. Op deze manier wordt getracht te bewerkstelligen dat het aantal geweldsdelicten in het weekend wordt teruggedrongen.
Het wettelijke kader
Niemand kan zijn vrijheid worden ontnomen buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald. Op grond van de artikelen 57 en 58 van het Wetboek van Strafvordering kan iemand in het belang van het onderzoek in verzekering worden gesteld ter zake van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Artikel 57, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering schrijft evenwel voor dat zodra het belang van het onderzoek dit toelaat, de officier van justitie de invrijheidsstelling van verdachte gelast.
De beoordeling
Het hof stelt vast dat het contact met aangever, op 11 oktober 2009 omstreeks 16.00 uur de laatste door de politie verrichte onderzoekshandeling is. Bij het openbaar ministerie bestond niet het voornemen om bij de rechter-commissaris het geven van een bevel tot bewaring van verdachte te vorderen. Weliswaar wordt onder onderzoeksbelang in de zin van de artikelen 57 en 58 van het Wetboek van Strafvordering mede verstaan het belang van het aan verdachte in persoon uitreiken van mededelingen over de strafzaak, maar dit rechtvaardigt slechts het voortduren van de inverzekeringstelling gedurende een korte tijdspanne. Niet is gebleken dat op 11 oktober 2009, na 16.00 uur, pogingen in het werk zijn gesteld om aan verdachte mededelingen over de strafzaak uit te reiken. Dit is eerst op 12 oktober 2009 het geval geweest.
Het hof stelt op grond hiervan vast, dat de inverzekeringstelling vanaf 11 oktober 2009, 16.00 uur onrechtmatig is geweest.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke consequentie aan deze onrechtmatigheid verbonden dient te worden.
Het hof beschouwt de hier aan de orde zijnde onrechtmatigheid niet als een verzuim van vormen dat op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet worden beoordeeld. De onrechtmatigheid raakt het wettelijk systeem in de kern. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat het recht op vrijheid en veiligheid dat artikel 5 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden tracht te beschermen, een fundamenteel, zo niet het meest fundamentele, recht is dat een burger heeft. Op dit recht kan ter bescherming hiervan door de overheid slechts onder strikte — in de wet voorziene — voorwaarden inbreuk worden gemaakt.
Hieraan dient onverkort de hand te worden gehouden. Niet alleen met het oog op het in geding zijnde recht van de burger, die het betreft, ook de gemeenschap moet erop kunnen vertrouwen dat het openbaar ministerie, bij de toepassing van vrijheidsbenemende maatregelen, handelt in overeenstemming met dit wettelijk kader. In onderhavige zaak heeft naar het oordeel van het hof het openbaar ministerie met (grove) veronachtzaming van vorenbedoeld — fundamentele — wettelijke kader verdachte van zijn vrijheid beroofd gehouden. Op het moment dat verdachte werd aangehouden stond immers al vast dat verdachte — ongeacht of het belang van het onderzoek daartoe zou nopen en derhalve ongeacht of daarvoor een wettelijke basis is — tot na het weekend in verzekering gesteld zou blijven. Door aldus te handelen heeft het openbaar ministerie fundamentele — de grondslag van het strafproces rakende — beginselen geschonden.
Hierop dient te worden gereageerd met het verval van de bevoegdheid van het openbaar ministerie om de verdachte voor de onderhavige feiten te vervolgen.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Meijer-Campfens en de griffier voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.