RvdW 2014/1186
Na beëindigen behandelrelatie ontstaat seksuele relatie tussen aangeefster en verdachte. Is nog sprake van een patiënt of cliënt die aan de hulp of zorg is toevertrouwd als bedoeld in art. 239 lid 2 onder 3 Sr?
HR 14-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2958
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14 oktober 2014
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
12/05852
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Sponken
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:2958, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑10‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:1308, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑05‑2013
- Wetingang
Art. 249 lid 2 onder 3 Sr
Essentie
In de overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat na de beëindiging van de behandelsessies, tussen de aangeefster en de verdachte niet meer een zodanige relatie bestond dat de aangeefster kon worden aangemerkt als ‘iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd’ als bedoeld in art. 249, tweede lid aanhef onder 3e, Sr, zodat de seksuele handelingen die tussen beiden plaatsvonden niet kunnen worden aangeduid als ‘ontucht plegen’ in de zin van genoemd artikel. Dat oordeel, dat verweven is met waarderingen van feitelijke aard, geeft niet blijk van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.