RvdW 2021/390
Poging tot ontucht met een minderjarige. Kunnen bewezen verklaarde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf?
HR 30-03-2021, ECLI:NL:HR:2021:388
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30 maart 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, Y. Buruma, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
20/00011
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:388, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑03‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:14, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑01‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑06‑2019
- Wetingang
Essentie
Poging tot ontucht met een minderjarige. Kunnen bewezen verklaarde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf?
Samenvatting
Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf (vgl. HR 24 oktober 1978, NJ 1979/52, m.nt. Van Veen).
De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.