RBP 2014/60
Appelgrens. Moet bij het bepalen van de financiële appelgrens worden gekeken naar de vordering die aan de orde is in het betreffende (deel- of eind)vonnis of naar het totale gevorderde in eerste aanleg?
HR 18-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:946 (Brüll/Esprit)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 april 2014
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak
- Zaaknummer
13/02543
- Conclusie
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent
- Roepnaam
Brüll/Esprit
- JCDI
JCDI:ADS918577:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:946, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑04‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:81, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑02‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑05‑2013
- Wetingang
Art. 332 Rv
Essentie
Financiële appelgrens. Deelvonnissen.
Moet bij het bepalen van de financiële appelgrens worden gekeken naar de vordering die aan de orde is in het betreffende (deel- of eind)vonnis of naar het totale gevorderde in eerste aanleg?
Samenvatting
In de eerste aanleg van deze kantonzaak speelden 8 vorderingsonderdelen. In een deelvonnis (1) wijst de rechtbank één vorderingsonderdeel van in totaal € 501 toe, (2) verstrekt een bewijsopdracht ten aanzien van een vordering van € 1.100, (3) wijst de overige vorderingen af en (4) houdt voor het overige haar beslissing aan. Eiser appelleert tegen dit deelvonnis. Intussen gaat de zaak ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.