Hof Arnhem, 03-06-2010, nr. 21-004455-09
ECLI:NL:GHARN:2010:BM6941
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
03-06-2010
- Magistraten
Mrs. J.W. Frieling, H.W. Koksma, B.P.J.A.M. van der Pol
- Zaaknummer
21-004455-09
- LJN
BM6941
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BM6941, Uitspraak, Hof Arnhem, 03‑06‑2010
Uitspraak 03‑06‑2010
Mrs. J.W. Frieling, H.W. Koksma, B.P.J.A.M. van der Pol
Partij(en)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 26 augustus 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr TH.C. Schouten, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
- 1.
Primair
hij op of omstreeks 29 januari 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een [bank]bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 30 januari 2009 te Utrecht,
althans in het arrondissement Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk in een door hem, verdachte, bestuurde personenauto die [medeverdachte] (na het plegen van het/een misdrijf) naar een plaats elders te vervoeren;
- 2.
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 30 januari 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat heeft weggenomen (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (in totaal een bedrag van ongeveer 110 euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bank/giropas ten name van [betrokkene] voornoemd, tot welk gebruik hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 januari 2009 te Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van (een) door misdrijf verkregen geld, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk 15 euro, in elk geval enig geldsbedrag aangenomen, zijnde dat geld, zoals verdachte wist, (een gedeelte van) de opbrengst van door misdrijf verkregen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
De camerabeelden
In het dossier bevinden zich beelden gemaakt door de beveiligingscamera van de pinautomaat van de [bank] waar gebruikgemaakt is van de gestolen pas van [betrokkene]. Een cd met de door die camera gemaakte beelden bevindt zich eveneens bij de stukken. Deze cd is onder [bank] in beslag genomen. De cd is, zónder dat daartegen door de verdediging bezwaar is gemaakt, ter zitting getoond en beeld voor beeld en als een reeks aaneensluitende beelden (als filmpje) bekeken. Daarbij hebben het OM en de verdediging deze beelden becommentarieerd en heeft het hof zijn bevindingen uitgesproken en doen vastleggen in het proces-verbaal van de zitting.
Deze beelden zijn relevant voor het bewijs en dat stelt het hof, naar aanleiding van hetgeen de advocaat-generaal onder verwijzing naar Hoge Raad 23 maart 2010 (LJN BK 6331) nadien in haar requisitoir heeft aangevoerd, voor de vraag of deze beelden en de aaneenschakeling daarvan op het filmpje op de cd, wel voor het bewijs mogen worden gebruikt. Daarbij is van belang de vaststelling dat deze beelden zijn verkregen op grond van een vordering op de voet van artikel 126nd/ud van het Wetboek van Strafvordering, en niet op grond van een vordering op de voet van artikel 126nf/126uf van het Wetboek van Strafvordering; een machtiging van de rechter-commissaris zoals in laatstgenoemde bepalingen bedoeld ontbreekt.
Het gaat om de vraag of bij deze beelden sprake is van zogeheten gevoelige gegevens, gegevens die betrekking hebben op ‘iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging’ (artikel 126nf Sv).
Deze zaak verschilt op essentiële punten van de kwestie die aan de orde was in het zo-even genoemde arrest van de Hoge Raad. Het gaat immers om beelden die (anders dan in het geval van de Hoge Raad) niet aan [bank] waren toevertrouwd, maar om een opname van een beveiligingscamera waarvan de aanwezigheid op allerlei plekken in de publieke ruimte en in het bijzonder bij pinautomaten van algemene bekendheid is. Om meer of anders dan een foto- of videoregistratie van de (bij een duidelijke opname voor het bewijs bruikbare) fysionomie van degene die voor een bepaalde geldtransactie van de pinautomaat in kwestie gebruik heeft gemaakt, gaat het hier niet. Van een (aan de beelden of de opnamen daarvan) voorafgegane verwerking van gevoelige persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens, is bij deze registratie geen sprake geweest. Het verbod van artikel 18 van de wet doet zich (daarom) evenmin gelden. Het beeldmateriaal in kwestie kon daarom op de voet van artikel 126nd/ud van het Wetboek van Strafvordering worden gevorderd en kan en mag om die reden voor het bewijs worden gebruikt en het hof doet dat. Er kleeft geen gebrek aan doordat deze beelden zonder de machtiging van de rechter-commissaris zijn verkregen.
Overigens met betrekking tot het bewijs
De door het hof ter terechtzitting waargenomen camerabeelden laten twee personen zien die zich bij de pinautomaat ophouden. Deze camerabeelden laten naar de waarneming van het hof posities en handelingen zien zoals deze zijn beschreven in het van het dossier deel uitmakende proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent van politie [verbalisant] van 26 februari 2009 (p. 34–39 van het dossier, op. p. 35–36). Op basis van afdrukken van beelden van deze opnamen heeft zowel aangeefster als medeverdachte, de persoon die in genoemd proces-verbaal als ‘verdachte 1’ wordt aangeduid herkend als verdachte, en de persoon die in genoemd proces-verbaal als ‘verdachte 2’ wordt aangeduid, als medeverdachte. De beelden laten in essentie zien dat verdachte als eerste op de pinautomaat afloopt, dat hij dan een briefje dat hij in zijn hand houdt bestudeert, en dat vervolgens zowel verdachte als medeverdachte achtereenvolgens bewegingen maken alsof zij een pincode intoetsen, althans handelingen verrichten met en kijken naar het apparaat. Vast staat dat gedurende deze handelingen het in de tenlastelegging genoemde bedrag (precies) is opgenomen uit de pinautomaat waarbij deze beelden zijn gemaakt.
Deze beelden (tezamen met de identificatie door [betrokkene] en [medeverdachte] van de op die beelden figurerende personen) laten naar het oordeel van het hof duidelijk zien dat verdachte en medeverdachte in samenwerking hebben gepind. Deze samenwerking, het feit dat verdachte hierbij het eerste initiatief nam, waarbij hij duidelijk steeds een briefje bestudeerde, tezamen met de op dit punt belastende verklaring van medeverdachte, en daargelaten nog de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte bij de politie dat in het geheel geen sprake was geweest van een briefje, maken voor het hof — sterk — ongeloofwaardig dat verdachte zoals hij heeft verklaard niet wist dat met een gestolen bankpas werd gepind. Het hof acht aldus het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen.
Het hof acht het onder 1 primair ten laste gelegde eveneens bewezen. Hiertoe dienen in de eerste plaats de door medeverdachte bij de politie afgelegde (nadere) verklaring (na aanvankelijke ontkenning), die samengevat inhoudt dat hij op verzoek van verdachte en op grond van een in samenspraak met verdachte opgezet plan, de pinpas van aangeefster heeft ontvreemd teneinde, zoals ook is gebeurd, daarmee samen met verdachte geld op te nemen. Feitelijk staat ook vast dat op verzoek van verdachte aangeefster naar buiten — naar verdachte — is gegaan, hetgeen objectief medeverdachte gelegenheid gaf om de pinpas uit de jaszak van aangeefster te pakken. De verklaring die verdachte voor zijn verzoek heeft gegeven, te weten dat hij bij aangeefster slechts wilde verifiëren dat zijn (in de woning aanwezige) broertje geen drugs gebruikte, en dat hij niets wist van het stelen van de bankpas door medeverdachte, acht het hof ongeloofwaardig.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel —ook in onderdelen— slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
Primair
hij op 29 januari 2009 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een [bank]bankpas, toebehorende aan [betrokkene];
- 2.
Primair
hij op 30 januari 2009 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een hoeveelheid geld in totaal een bedrag van 110 euro toebehorende aan [betrokkene],
waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas ten name van [betrokkene] voornoemd, tot welk gebruik hij, verdachte en zijn mededader niet gerechtigd waren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen —en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden— dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een laffe diefstal van een bekende en daarnaast dat uit een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 6 mei 2010, blijkt dat verdachte reeds voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. Het hof is daarom van oordeel dat de door de raadsvrouw bepleitte strafmodaliteit, te weten een taakstraf, een gepasseerd station is. Een andere dan een vrijheidsbenemende straf acht het hof bij die stand van zaken niet passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken.
Aldus gewezen door
mr J.W. Frieling, voorzitter,
mr H.W. Koksma en mr B.P.J.A.M. van der Pol, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Salet, griffier,
en op 3 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.