Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap
Artikel 6 Inkomenstoets leefvervoersvoorzieningen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2009
- Redactionele toelichting
Dit besluit treedt tegelijk in werking met art. 19a van de Wet overige OCW-subsidies (11-09-2008, Stb. 408).
- Bronpublicatie:
04-12-2008, Stb. 2008, 540 (uitgifte: 18-12-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-12-2008, Stb. 2008, 539 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Sociale zekerheid re-integratie / Algemeen
1.
Vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 19a, derde lid, van de wet, worden niet verleend of worden beëindigd, indien het inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt of aan wie de voorziening is verleend, in het kalenderjaar waarin de voorziening is aangevraagd of voortzetting van een verleende voorziening wordt overwogen, meer bedraagt dan 261 maal 70% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2.
Indien het inkomen van de persoon, bedoeld in het eerste lid, in betekenende mate aan fluctuaties onderhevig is, wordt voor de toepassing van het eerste lid de som van het inkomen over het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar en het inkomen over de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren gedeeld door drie.
3.
Onder vervoersvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden in elk geval verstaan een bruikleenauto, een taxikostenvergoeding en een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen auto of van een bruikleenauto.
4.
Bij ministeriële regeling:
- a.
worden regels gesteld over de wijze van vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, waarbij kan worden bepaald dat bij de vaststelling van het inkomen mede in aanmerking wordt genomen het inkomen van de ouders, de echtgenoot, de partner of een ander gezinslid van de in het eerste lid bedoelde persoon;
- b.
kan het in het eerste lid bedoelde percentage voor categorieën van personen worden verhoogd; en
- c.
kan worden bepaald dat het eerste lid geen toepassing vindt bij de verlening van nader te bepalen vervoersvoorzieningen.
5.
Beëindiging van de vervoersvoorzieningen wegens overschrijding van de inkomensgrens, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats met ingang van de datum die is gelegen zes maanden nadat de persoon aan wie de voorziening is verleend van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.