Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/8.1:8.1 Waarheid als oriëntatiepunt voor de rechter
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/8.1
8.1 Waarheid als oriëntatiepunt voor de rechter
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS598724:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Waarheidsvinding in de procedure is zo belangrijk, dat het een beginsel van procesrecht is. Een goede rechterlijke uitspraak vergt niet alleen dat de rechter de juiste rechtsregels toepast, maar vóór alles dat de feitenvaststelling deugdelijk is. De feiten vormen de basis van de rechterlijke beslissing en die basis mag geen onvolledigheden of onjuistheden bevatten. Als de feitenvaststelling ondeugdelijk is, ontbreekt een wezenlijke voorwaarde voor rechtvaardigheid van de rechterlijke beslissing. Een ondeugdelijke feitenvaststelling doet bovendien afbreuk aan de legitimiteit van de rechterlijke beslissing; die beslissing is dan niet meer dan een hypothetisch oordeel over een casus. De rechterlijke beslissing is dan niet gebaseerd op feiten, maar op fictie. Maar rechtspraak moet betrekking hebben op de werkelijkheid; daaraan ontleent een rechterlijke beslissing haar gezag. Daarom is waarheidsvinding, zo men wil: materiële waarheidsvinding, een kernwaarde of beginsel van civiel procesrecht.
Hiermee is het verbindende thema in deze verhandeling gegeven: het grote belang dat in de procedure toekomt aan waarheidsvinding. Het is een kerntaak van de rechter om de feiten zoveel mogelijk volledig en correct vast te stellen.
In dat 'zoveel mogelijk' is al uitgedrukt dat een volledige en correcte feitenvaststelling niet altijd mogelijk zal zijn. Sterker nog: het is inherent aan het in een procedure vaststellen van feiten dat over die feiten altijd een zekere mate van onzekerheid zal bestaan. Daarmee is niet gezegd dat waarheidsvinding dan maar moet worden opgegeven, omdat zekerheid toch niet bereikt kan worden. Waarheid is voor de rechter het oriëntatiepunt, het doel waarop de rechter zich moet richten bij het onderzoek naar de feiten. Dat die waarheid geen absoluut karakter heeft en dat misschien ook niet is vast te stellen wat die waarheid is, maakt dit niet anders. Het loslaten van waarheid als baken voor de rechter zou feitenvaststelling — en daarmee rechtspraak — tot een arbitraire kwestie maken. Zonder waarheidsoriëntatie, zonder inhoudelijk doel, is de procedure slechts procedure.
Het belang van waarheidsvinding ligt niet alleen in het te bereiken resultaat. Het proces van waarheidsvinding is eveneens belangrijk, omdat het partijen de gelegenheid geeft te participeren in de waarheidsvinding. Waarheidsvinding in de procedure moet immers altijd plaatsvinden met en door partijen, zo volgt ook uit art. 6 EVRM. Pas wanneer partijen worden gehoord en gelegenheid krijgen tot bewijslevering, wordt het ook htin proces. Dit is de processuele kant van waarheidsvinding.
Ook voor de appelrechter is waarheidsvinding de leidraad in de procedure. Hiermee is niet te verenigen dat partijen in hoger beroep niet meer de kans zouden krijgen om nieuwe stellingen of nieuwe gegevens te presenteren. Hoger beroep moet een volledige herkansing bieden en ook de appelrechter moet zich er voor inzetten dat de feiten zoveel mogelijk volledig en correct worden vastgesteld. Een `vertrechtering' van de procedure leidt tot een beknotting van de waarheidsvinding.
Aan het belang van waarheidsvinding komt zeker niet alleen betekenis toe binnen het bewijsrecht. Ook wanneer bewijzen in eigenlijke zin niet aan de orde is, omdat er geen bewijslevering plaatsvindt — en dat is in de grote meerderheid van de procedures het geval —, heeft de rechter een belangrijke taak bij het zoveel mogelijk correct en volledig vaststellen van de feiten. De rechter kan die taak alleen naar behoren uitvoeren, wanneer zij zich actief opstelt.