Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/8.3:8.3 Genormeerde bevoegdheden voor de rechter
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/8.3
8.3 Genormeerde bevoegdheden voor de rechter
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS595220:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Om precies deze reden wordt ook regelmatig gepleit voor afzwakking van die jurisprudentie.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het belang van waarheidsvinding komt pas tot zijn recht wanneer de rechter zich actief opstelt en ruimte geeft aan het proces van waarheidsvinding. Zo'n actieve opstelling zal gedeeltelijk afhangen van de handelwijze van de individuele rechter wanneer het procesrecht haar, zoals zo vaak het geval is, in een concreet geval voor keuzes stelt. De wet reikt de rechter ruimschoots middelen aan om op actieve wijze aan waarheidsvinding te doen, maar het is aan de individuele rechter om hieraan ook inhoud te geven.
De jurisprudentie kan de rechter hierbij echter in belangrijke mate sturing geven. Zo is de in de jurisprudentie ontwikkelde regel dat de rechter verplicht is een relevant en concreet aanbod tot het leveren van bewijs door getuigen te honoreren, van groot belang voor de wijze waarop de rechter invulling geeft aan de bevoegdheid tot het horen van getuigen. Deze regel normeert de rechterlijke bevoegdheid; het is aannemelijk dat zonder deze regel de rechter in (nog) mindere mate getuigen zou horen dan nu het geval is.1 De regel is derhalve onmisbaar voor de waarheidsvinding. Juist omdat in de procedure waarheidsvinding niet het enige belang is en tussen die verschillende belangen een spanningsveld kan bestaan, heeft de rechter geen discretionaire maar genormeerde bevoegdheden nodig.
Op vergelijkbare wijze zou ook een normering moeten worden gegeven aan de bevoegdheid van de rechter om schriftelijke bewijslevering toe te laten en een deskundigenbericht in te winnen. Dit is niet alleen in het belang van waarheidsvinding, maar geeft de rechter ook een handvat bij het nemen van processuele beslissingen. Bovendien neemt door een genormeerde bevoegdheid de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen toe.
Voor schriftelijke bewijsmiddelen ligt het voor de hand aan te sluiten bij de maatstaf voor het toelaten van getuigenbewijs; als een partij aanbiedt schriftelijke bewijsmiddelen in het geding te brengen en dit aanbod is concreet en relevant, zou de rechter het aanbod moeten honoreren.
Voor deskundigenbewijs is de volgende maatstaf voorgesteld:
“De rechter moet in beginsel overgaan tot het inwinnen van een deskundigenbericht wanneer sprake is van voor de beslissing relevante feiten, waarvoor de vaststelling specialistische kennis vereist, tenzij de rechter deze kennis op andere wijze kan verkrijgen.”
Toepassing van deze maatstaf zou ertoe moeten leiden dat de inschakeling van een deskundige door de rechter minder vrijblijvend is en minder aan het persoonlijke, individuele inzicht van de rechter is overgelaten, dan nu het geval is.
Een genormeerde bevoegdheid kan ook goede diensten bewijzen bij de bewijsbeslissing. De wet voorziet niet in een bewijswaarderingsmaatstaf en geeft de rechter de vrije hand bij de beslissing of een partij wel of niet geslaagd is in het haar opgedragen bewijs. Hiermee dreigt de bewijsbeslissing een subjectieve aangelegenheid te worden, afhankelijk van de persoonlijke overtuiging van de rechter en ondoorgrondelijk voor partijen. Door de bewijsbeslissing te normeren, krijgt deze een intersubjectief karakter, waarmee de beslissing kan uitstijgen boven de persoonlijke beoordeling van de individuele rechter. De bewijsbeslissing kan beter worden gemotiveerd, wat de inzichtelijkheid en kwaliteit van die beslissing ten goede komt. In dit boek is daarom een voorstel gedaan voor een intersubjectieve bewijswaarderingsmaatstaf:
“Een feit is voor de civiele rechter bewezen wanneer uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat het feit zich heeft voorgedaan, en uit die bewijsmiddelen niet even goed kan worden afgeleid dat hetgeen de wederpartij met betrekking tot dat feit stelt, zich heeft voorgedaan, terwijl zich evenmin de situatie voordoet dat bewijsmateriaal dat redelijkerwijs verwacht mocht worden, ontbreekt.”
Deze maatstaf is in het voordeel van de waarheidsvinding, vooral omdat beter bediscussieerbaar is of de gestelde feiten wel of niet bewezen zijn.
In het verlengde van het voorstel voor een genormeerde bewijswaarderingsmaatstaf zijn criteria geformuleerd die de rechter kan gebruiken bij de waardering van getuigen- en deskundigenbewijs. De criteria die de rechter kan gebruiken bij de waardering van bewijs, zijn die van relevantie, consistentie, kwaliteit en coherentie. Deze ijkpunten geven de rechter houvast bij de bewijswaardering en maken het mogelijk de bewijswaarderingsbeslissing meer inzichtelijk te maken.
In een moderne bewijswaarderingsmaatstaf is geen plaats voor de rechterlijke overtuiging, net zo min als er bij de criteria voor de bewijswaardering plaats is voor het ijkpunt van geloofwaardigheid. Dit zijn vage begrippen, die zich hetzij laten vertalen in de voorgestelde maatstaf of ijkpunten en daaraan dan niets toevoegen, hetzij dermate subjectief zijn dat er geen argumenten aan ontleend kunnen worden die bruikbaar zijn voor de rechterlijke bewijsbeslissing.
Het normeren van rechterlijke bevoegdheden of het aanreiken van gezichtspunten die de rechter kan gebruiken om haar toekomende beslissingsruimte invulling te geven, is in het materiële recht allang gemeengoed. In deze verhandeling is gebleken dat ook in het procesrecht een normering van rechterlijke bevoegdheden op haar plaats is.