HR, 14-04-2015, nr. 13/03759
ECLI:NL:HR:2015:944
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-2015
- Zaaknummer
13/03759
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:944, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4761, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:428
ECLI:NL:PHR:2015:428, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:944
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/03759
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 maart 2013, nummer 20/001836-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 35 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015.
Conclusie 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Nr. 13/03759 Zitting: 17 maart 2015 | A.E. Harteveld Standpunt/conclusie inzake: [verdachte] |
Na bestudering van de zaak ben ik van mening dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG |