Rb. Rotterdam, 29-04-2009, nr. 10/992049-08, WTS-I-2008054153
ECLI:NL:RBROT:2009:BI2865
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
29-04-2009
- Zaaknummer
10/992049-08, WTS-I-2008054153
- LJN
BI2865
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2009:BI2865, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 29‑04‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 2 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen; art. 3 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen; art. 6 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen; art. 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen; art. 2 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; art. 3 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; art. 4 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; art. 6 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; art. 7 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; art. 28 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; art. 30 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; art. 31 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; art. 140 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 29‑04‑2009
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. Veroordeelde is in Groot-Brittannië veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf terzake de handel in verdovende middelen. Veroordeelde heeft een verzoek ingediend tot overbrenging naar Nederland ter verdere uitvoering van die straf. Raadsman heeft aangevoerd dat de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar dient te worden verklaard omdat het bewezenverklaarde naar Nederlands recht niet kwalificeerbaar is en geen strafbaar feit oplevert. De rechtbank overweegt dat zij gebonden is aan de vaststelling van de feiten voor zover deze uitdrukkelijk of impliciet blijken uit het Britse vonnis en stelt vast dat op grond van het vonnis van de Britse rechter voldoende is komen vast te staan dat de bewezenverklaarde “conspiracy” bij een overeenkomstige inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar gesteld kan worden als deelname aan een criminele organisatie krachtens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/992049-08
[nummer]
Datum uitspraak: 29 april 2009
Uitspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement ertoe strekkende dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging in Nederland van na te noemen in Groot-Brittannië gewezen rechterlijke beslissing tegen:
[naam],
geboren op [datum] te [plaats] (Turkije),
wonende te [adres] Rotterdam,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijmond “De Schie” te Rotterdam.
verder te noemen: de veroordeelde.
Procedure
De veroordeelde is bij rechterlijke uitspraak van de Crown Court te Chelmsford (Groot-Brittannië) d.d. 20 december 2007 - voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) jaar ter zake van “conspiracy” met betrekking tot overtreding(en) van de Opiumwet, waaronder (naar de rechtbank verstaat) de handel in alsmede het binnen het grondgebied van Groot-Brittannië brengen van een hoeveelheid verdovende middelen, zijnde ongeveer tien en/of twintig kilogram heroïne.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de veroordeelde hebben de Britse autoriteiten bij schrijven d.d. 22 juli 2008 en 22 september 2008 aan de Nederlandse autoriteiten verzocht de overbrenging van de veroordeelde naar Nederland ter verdere uitvoering van de hem in Groot-Brittannië opgelegde vrijheidsstraf.
De Minister van Justitie heeft bij brieven van 7 augustus 2008 en 30 september 2008 het verzoek met de daarbij overgelegde stukken aan de hoofdofficier van justitie in dit arrondissement gezonden met het verzoek het verzoek van de Britse autoriteiten in behandeling te nemen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 28 november 2008, ter griffie ontvangen op diezelfde dag, gevorderd dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde Britse rechterlijke beslissing.
Op 16 februari 2009 heeft de rechtbank ter openbare zitting gehoord:
- De officier van justitie, mr. Ahbata;
- De veroordeelde alsmede zijn raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
De rechtbank heeft de behandeling ter terechtzitting aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om bij de Britse autoriteiten het vonnis in onderhavige zaak op te vragen en toe te voegen aan het dossier.
Op 15 april 2009 heeft de rechtbank - in een andere samenstelling - ter openbare zitting gehoord:
- De officier van justitie, mr. Bode;
- De veroordeelde alsmede zijn raadsman.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van de voornoemde rechterlijke beslissing van de Crown Court te Chelmsford (Groot-Brittannië) d.d. 20 december 2007, voor zover die inhoudt de veroordeling van de veroordeelde tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) jaar ter zake van deelneming aan een criminele organisatie en invoer en/of handel in verdovende middelen, te weten 19,7 kilogram diamorfine. De officier van justitie heeft daarbij de omzetting gevorderd van de opgelegde sanctie in een gevangenisstraf van 72 (tweeënzeventig) maanden met aftrek van de reeds in Groot-Brittannië en hier te lande in hechtenis en (overleverings)detentie doorgebrachte tijd, te weten 879 dagen.
Toepasselijk verdrag
De vordering tot tenuitvoerlegging is gegrond op het Verdrag van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) inzake de overbrenging van gevonniste personen, verder te noemen het Verdrag. Zowel Nederland als Groot-Brittannië zijn partij bij het Verdrag en voor beide staten is het Verdrag in werking getreden.
Identiteit van de veroordeelde
De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is die bij voornoemde rechterlijke beslissing van de Crown Court te Chelmsford (Groot-Brittannië) d.d. 20 december 2007 is veroordeeld tot de in die beslissing genoemde straf. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, gaat de rechtbank uit van de juistheid van die verklaring.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vordering nu deze is ingediend bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied de veroordeelde zijn woonplaats heeft.
Genoegzaamheid van de stukken
De rechtbank heeft kennis genomen van de overgelegde stukken, te weten:
- Een afschrift van eerdergenoemde rechterlijke beslissing en de wettelijke bepalingen die daaraan ten grondslag liggen;
- Een opgave betreffende het reeds ondergane gedeelte van de veroordeling, daaronder begrepen inlichtingen omtrent de voorlopige hechtenis en strafvermindering;
- Een verklaring van de veroordeelde houdende instemming met de overbrenging.
De stukken voldoen aan de eisen van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag.
Beoordeling van de toelaatbaarheid
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de tenuitvoerlegging in Nederland van de tegen veroordeelde in Groot-Brittannië gewezen rechterlijke beslissing van de Crown Court te Chelmsford (Groot-Brittannië) d.d. 20 december 2007 ontoelaatbaar dient te worden verklaard.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de stukken die Groot-Brittannië heeft verstrekt onvoldoende inzicht verschaffen in de bewezenverklaarde “conspiracy”, zodat het bewezenverklaarde naar Nederlands recht niet kwalificeerbaar is.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde door de Crown Court te Chelmsford is veroordeeld omdat hij bij zijn (inmiddels eveneens veroordeelde) medeverdachte [naam 2] in een hotelkamer in Londen verbleef en met deze [naam 2] omging, terwijl deze laatste met handelingen met betrekking tot verdovende middelen bezig was. De veroordeelde was slechts aanwezig en heeft daarvan geen afstand genomen, waardoor hij naar Brits recht is veroordeeld wegens “conspiracy”. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van artikel 30 lid 1 sub c jo. artikel 3 lid 1 sub c WOTS de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar dient te worden verklaard daar het feitelijk handelen van de veroordeelde naar Nederlands recht geen strafbaar feit oplevert.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 11 lid 1 onder a van het Verdrag overbrenging gevonniste personen is het de rechtbank gebonden aan de vaststelling van de feiten voor zover deze uitdrukkelijk of impliciet blijken uit het door de Staat van veroordeling uitgesproken vonnis.
De veroordeelde heeft zich - blijkens het Britse vonnis van de Crown Court te Chelmsford - schuldig gemaakt aan betrokkenheid bij een organisatie die zich bezig hield met de invoer van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, te weten heroïne, in Groot-Brittannië. De heroïne werd vervolgens doorgevoerd naar de omgeving van Manchester. De veroordeelde is tweemaal naar Groot-Brittannië gegaan in de maand januari 2005 en verbleef aldaar in het Park Lane Hotel samen met medeveroordeelde [naam 2]. De veroordeelde is aanwezig geweest bij bijeenkomsten tussen [naam 2] en ene [naam 3] en heeft daarbij deelgenomen aan gesprekken die als onderwerp onmiskenbaar verdovende middelen hadden. Vast is komen te staan dat een levering heeft plaatsgehad van 10 kilogram heroïne aan die [naam 3], welke levering niet voldeed aan de vereisten, waarna een nieuwe levering georganiseerd moest worden. In de maand februari is vervolgens 20 kilogram heroïne geleverd door ene [naam 4]en ene [naam 5]. De Crown Court te Chelmsford heeft bewezen verklaard dat de veroordeelde kennis heeft gehad omtrent de levering van nog een hoeveelheid verdovende middelen, toen hij Groot-Brittannië verliet eind januari. Daarbij heeft de Crown Court te Chelmsford bewezen verklaard dat de veroordeelde binnen de hiërarchie van de organisatie viel tussen [naam 2] en [naam 3] en dat de veroordeelde naar Groot-Brittannië kwam om problemen tussen [naam 2] en [naam 3] op te lossen met betrekking tot de eerdere leveringen van verdovende middelen.
De rechtbank stelt vast dat op grond van het vonnis van de Crown Court te Chelmsford voldoende is komen vast te staan dat de bewezenverklaarde “conspiracy” bij een overeenkomstige inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar gesteld kan worden als deelname aan een criminele organisatie krachtens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Anders dan de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak d.d. 2 juli 2007 inzake [naam 2] ([nummer], rekestnummer RK07/16), kan in deze zaak uit het Britse vonnis worden afgeleid dat de organisatie een oogmerk had gericht op het plegen van meerdere misdrijven, nu er sprake is geweest van meer dan één enkele invoer van verdovende middelen.
Op grond van de overgelegde stukken, bezien in samenhang met de verklaring van de veroordeelde ter zitting, is het volgende komen vast te staan:
- De veroordeelde is Nederlands onderdaan;
- De rechterlijke beslissing van de Crown Court te Chelmsford (Groot-Brittannië) d.d. 20 december 2007 is in kracht van gewijsde gegaan en is voor tenuitvoerlegging vatbaar;
- De veroordeelde moest op het moment van ontvangst van het verzoek tot overname van de straf nog ten minste zes maanden van de bij de Britse rechterlijke beslissing opgelegde vrijheidsstraf ondergaan;
- De veroordeelde en de beide betrokken staten hebben ingestemd met de overdracht;
- De rechterlijke beslissing, waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen ter zake van een feit dat naar Brits recht strafbaar is, te weten als “conspiracy” (samenspanning) met het doel klasse A drugs te in te voeren en door te leveren, krachtens artikel 1 lid 1 van de “Criminal Law Act 1977”.
- Naar Nederlands recht is het feit bij een overeenkomstige inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar, te weten als Deelname aan een criminele organisatie krachtens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande dient de tenuitvoerlegging van de hiervoor vermelde rechterlijke beslissing toelaatbaar te worden verklaard.
De in Nederland op te leggen straf.
Uit de door de Britse autoriteiten overgelegde stukken blijkt dat:
- De voorlopige hechtenis is aangevangen op 2 december 2006;
- De detentie op 19 december 2019 zou zijn geëindigd, ware deze volledig in Groot-Brittannië ondergaan;
- De veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld op 19 december 2013,
indien de opgelegde vrijheidsstraf volledig in Groot-Brittannië zou zijn ten uitvoer
gelegd.
De straf die aan de veroordeelde wordt opgelegd ter zake van het feit waarvoor de tenuitvoerlegging in Nederland toelaatbaar is, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan, voor zover daarvan blijkt uit de voornoemde Britse rechterlijke beslissing en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, zoals gebleken uit het onderzoek ter zitting.
Het bewezen verklaarde betreft een ernstig feit. De internationale handel in harddrugs is uiterst lucratief en dient krachtig te worden bestreden. Het is algemeen bekend dat harddrugs een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, terwijl het gebruik daarvan en met name de financiering van dat gebruik, tot overlast en/of criminaliteit aanleiding kunnen geven. Bovendien heeft de veroordeelde, door te handelen als voormeld, een ernstige inbreuk gemaakt op de internationale rechtsorde.
Een juiste toepassing van het Verdrag en de wet brengt mee dat bij de omzetting van de door een buitenlandse rechter opgelegde straf enerzijds rekening wordt gehouden met de opvattingen omtrent de ernst van het delict die leven in het land waar het delict is gepleegd, onder meer tot uitdrukking komend in de hoogte van de strafoplegging, en anderzijds met de Nederlandse opvattingen en maatstaven dienaangaande en andere voor de straftoemeting van belang zijnde omstandigheden.
Zowel naar het recht van Groot-Brittannië als naar Nederlands recht, wordt een dergelijk misdrijf met gevangenisstraf bedreigd. De veroordeelde heeft door aldus te handelen bewust het risico genomen om in Groot-Brittannië te worden bestraft.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het buitenland – onder meer in Groot-Brittannië – doorgaans hogere straffen worden opgelegd voor dit soort strafbare feiten dan in Nederland. De rechtbank zal rekening houden met de in Groot-Brittannië opgelegde straf aan de veroordeelde en aan hem een straf opleggen die hoger is dan in Nederland in overeenkomstige gevallen gebruikelijk is, maar die lager is dan de in Groot-Brittannië opgelegde straf. Daarbij heeft de rechtbank tevens in ogenschouw genomen dat de maximum straf op overtreding van het bepaalde in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zes jaren gevangenisstraf bedraagt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen, dat uit het ten name van de veroordeelde staande uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 februari 2009, blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Aangezien artikel 10, tweede lid, van het Verdrag bepaalt dat de strafrechtelijke positie van de veroordeelde niet mag worden verzwaard, houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat, indien de gehele tenuitvoerlegging van de straf in Groot-Brittannië had plaatsgevonden, de veroordeelde 19 december 2013 voorwaardelijk op vrije voeten zou zijn gesteld.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het passend en geboden de veroordeelde thans te veroordelen tot een gevangenisstraf van hierna te melden duur.
Toepasselijke artikelen.
De beslissing is, behalve op de reeds genoemde artikelen, gegrond op de artikelen 2, 3, 6 en 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74), de artikelen 2, 3, 4, 6, 7, 28, 30 en 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
- Verklaart toelaatbaar de tenuitvoerlegging in Nederland van de tegen veroordeelde [naam] in Groot-Brittannië gewezen rechterlijke beslissing van de Crown Court te Chelmsford (Groot-Brittannië) d.d. 20 december 2007;
- Verleent daartoe verlof voor de duur van 60 (zestig) maanden;
- Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vanaf het moment van aanhouding op 2 december 2006 in voorlopige- en overleveringshechtenis en ter executie van de in opgelegde vrijheidsstraf in detentie is doorgebracht in Groot-Brittannië en in Nederland, en de tijd gedurende welke de veroordeelde met het oog op overbrenging en uit hoofde van de wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest in Nederland, bij de uitvoering van de opgeleg¬de gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Deze beslissing is genomen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
mrs. Van Nijen en Verloop, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Volp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2009.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.