Hof Amsterdam, 21-07-2009, nr. 200.032.956
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ4783
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-07-2009
- Zaaknummer
200.032.956
- LJN
BJ4783
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ4783, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑07‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑07‑2009
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.032.956
(zaaknummer rechtbank 263097 / JE RK 09-434)
beschikking van de familiekamer van 21 juli 2009
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen "[verzoeker]",
advocaat: mr. J. Klaas,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen "de stichting".
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de ouders],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen "de ouders".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 6 april 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 april 2009, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2
Het hof heeft de Raad voor Rechtsbijstand op 18 mei 2009 ambtshalve last tot toevoeging gegeven van mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, als raadsman aan [verzoeker].
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 juni 2009, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4
Op 3 juni 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Klaas van 2 juni 2009 met bijlage.
- 2.6.
De mondelinge behandeling heeft op 2 juli 2009 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen bijgestaan door mr. Klaas. Namens de stichting zijn [...], gezinsvoogd, en [...], unitleider, verschenen. Daarnaast zijn de ouders verschenen. Namens de raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.
- 2.7.
Na de mondelinge behandeling is op 7 juli 2009 met toestemming van het hof binnengekomen een faxbericht van de stichting van 7 juli 2009, waarin de gezinsvoogd aangeeft dat [verzoeker] op 8 juli 2009 geplaatst zou worden in Rentray te Eefde.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit het huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] 1993 [verzoeker] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoeker].
3.2
Bij beschikking van 26 september 2006 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op verzoek van de stichting, [verzoeker] onder toezicht gesteld van de stichting, welke termijn nadien is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 15 september 2008 tot 26 september 2009.
3.3
De stichting heeft op 16 januari 2009 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 9 februari 2009 heeft de rechtbank een verzoek om een machtiging om [verzoeker] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg afgewezen, omdat een instemmingsverklaring als bedoeld in artikel 29b lid 5 WJZ ontbrak.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 19 februari 2009, heeft de stichting verzocht ter effectuering van het indicatiebesluit, op grond van artikel 29 b WJZ een machtiging voor plaatsing van [verzoeker] in gesloten jeugdzorg af te geven voor de duur van de termijn van het indicatiebesluit.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en doen verblijven als bedoeld in het indicatiebesluit voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 26 september 2009.
3.7
[verzoeker] heeft van 27 december 2008 tot 2 januari 2009 verbleven in Crisisopvang Regio Utrecht. [verzoeker] is hier tweemaal eerder opgenomen geweest in 2003 en 2005.
[verzoeker] logeert sinds 2 januari 2009 bij een vriend en zijn moeder die in dezelfde straat wonen als de ouders. Sinds maart 2009 zijn deze vriend en zijn moeder echter verhuisd en woont [verzoeker], tegen betaling aan huur aan de vader van de vriend, alleen in deze woning.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge artikel 29b lid 2 WJZ kan een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt slechts worden verleend indien:
- a.
de jeugdige onder toezicht is gesteld,
- b.
de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
- c.
degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.3
Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4
Ingevolge artikel 29h lid 3 WJZ bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf.
4.5
Ingevolge artikel 29f lid 1 WJZ hoort de kinderrechter alvorens op een verzoek tot het verlenen van een machtiging te beslissen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen, alsmede de verzoekende stichting en de raad, indien deze de verzoeker is.
4.6
Op grond van artikel 1:262 lid 3 Burgerlijk Wetboek vervalt een machtiging tot uithuisplaatsing, indien deze gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de stichting gesteld dat er reeds sprake is van een tenuitvoerlegging van de machtiging indien de jeugdige is aangemeld bij de instelling waar de jeugdige geplaatst zal worden, onder verwijzing naar een uitspraak van Gerechtshof ’s Hertogenbosch van 26 februari 2009, LJN: BH5082. Het hof is, anders dan de stichting, van oordeel dat een machtiging pas ten uitvoer is gelegd op het moment dat de jeugdige daadwerkelijk geplaatst is in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg. In de voornoemde uitspraak van hof ’s Hertogenbosch ging het over een andere kwestie, namelijk de vraag of de termijn van artikel 1:262 lid 3 WJZ van toepassing is op een plaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Het hof
’s Hertogenbosch komt in de genoemde uitspraak tot een ontkennende beantwoording van die vraag, maar dit hof beantwoordt die vraag bevestigend, zoals blijkt uit de uitspraak van dit hof van 2 september 2009, LJN BG 2667.
4.7
Het hof oordeelt dat, gelet op het bepaalde in artikel 1:262 lid 3 BW, de machtiging in dit geval uiterlijk op 6 juli 2009 ten uitvoer kon worden gelegd. [verzoeker] zou blijkens de brief van de stichting van 7 juli 2009 op 8 juli 2009 geplaatst worden in Rentray. Vast staat daarmee dat [verzoeker] op 6 juli 2009 niet geplaatst was in Rentray, dan wel een andere accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
4.8
Het voorgaande betekent dat de bij de bestreden beschikking aan de stichting verleende machtiging met ingang van 6 juli 2009 is komen te vervallen. [verzoeker] heeft dan ook geen belang meer bij beoordeling en beslissing van het hoger beroep. Het hof zal hem dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
4.9
[verzoeker] heeft ter zitting het hof verzocht om, ingeval het hof mocht besluiten dat de machtiging was verlopen, antwoord te geven op de vraag of de gronden voor de machtiging al dan niet aanwezig zijn. De stichting heeft zich desgevraagd bij dit verzoek aangesloten. Het hof overweegt daarom ten overvloede als volgt.
4.10
Vanaf 1997 hebben [verzoeker] en de ouders hulpverlening. Er zijn wisselende hulpvormen ingezet door de stichting. Begonnen is met vormen van ambulante hulpverlening. In 2003 heeft [verzoeker] dagbehandeling bij Boddaertcentrum de Brug gehad. In 2003 heeft tevens een crisisopvang plaatsgevonden. De ouders en [verzoeker] hebben in 2003 en 2004 gezinsdagbehandeling bij het Bellenberghcentrum ondergaan. In 2005 is [verzoeker] opgenomen geweest in De Sprong, maar de behandeling is na twee weken afgebroken. Vanaf oktober 2006 is [verzoeker] behandeld in KiNaBu. Hij verbleef op dat moment bij een vriend van de ouders en in de weekenden bij familie. Na de zomervakantie in 2007 is [verzoeker] niet meer teruggegaan naar KiNaBu. Sinds september 2007 tot februari 2008 heeft hij in een netwerkpleeggezin verbleven. In februari 2008 is [verzoeker] weer bij de ouders gaan wonen en heeft een intakegesprek plaatsgevonden bij Altrecht. Op advies van Altrecht heef [verzoeker] enige tijd fluoxetine gebruikt tegen zijn sombere en onrustige buien. In november 2008 werd de situatie voor de ouders wederom onhoudbaar en is Altrecht een crisisopname verzocht. In december 2008 heeft [verzoeker] een week in de crisisopvang COZU verbleven. Daar wilde hij niet blijven en met ingang van 2 januari 2009 logeert hij in het huis van een vriend. Sinds maart 2009 zijn deze vriend en zijn moeder echter verhuisd en woont [verzoeker] alleen in deze woning. In het persoonlijkheidsonderzoek van JU van 19 mei 2008 wordt bij [verzoeker] de diagnose depressieve stoornis gesteld. Het behandeladvies is een intensieve dag/klinische behandeling bij Barentsz, een afdeling voor gedragsgestoorde jongeren. Op verzoek van [verzoeker] heeft een second opinion onderzoek plaatsgevonden door het Universitair Medisch Centrum (UMC) te Utrecht. In het rapport van 8 oktober 2008 van het UMC wordt [verzoeker] omschreven als een gemiddeld intelligente jongen met een oppositionele gedragsstoornis. Daarnaast is bij hem sprake van een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en borderline trekken samenhangend met ernstige en langdurig bestaande systeemproblematiek (ouder-kind relatieproblemen). Er lijkt in het voorjaar van 2008 ook sprake geweest te zijn van een depressieve episode. Bij het ontbreken van consensus tussen [verzoeker] en de ouders over mogelijkheden tot verandering van de gezinsproblemen is het advies in voornoemd rapport individuele behandeling, bijvoorbeeld bij Barentsz. De behandeling zou gericht moeten zijn op het aanleren van gezonde copingsstrategieën, emotieregulatie en steun en begeleiding in het losmakings- (en rouw-) proces ten aanzien van zijn ouderlijk gezin, aldus het rapport. Gebleken is dat deze behandeling niet van de grond is gekomen. De stichting stelt dat er sprake is van een door de jaren heen ontwikkeld patroon waarbij [verzoeker] zich steeds aanvankelijk welwillend opstelt, maar uiteindelijk de geboden hulp afwijst en/of zich zodanig opstandig en dreigend gedraagt dat hij weggestuurd wordt. De gedragswetenschapper concludeert in de verklaring van 17 februari 2009 dat [verzoeker] door zijn oppositionele gedrag niet toekomt aan de normale ontwikkelingstaken van zijn leeftijd, zoals onder meer het volgen van een opleiding en het aangaan van betekenisvolle relaties en dat hij in risicovol gedrag dreigt te vervallen. [verzoeker] vertoont een beperkt inzicht in zijn problematiek; hij overschat zijn mogelijkheden, ontkent, bagatelliseert en externaliseert sterk en plaatst zichzelf in de slachtofferrol. Hierdoor blijkt het tot op heden niet mogelijk een passende, ontwikkelingsbevorderende begeleiding te bieden: hij weigert hieraan mee te werken. Gezien de risicovolle ontwikkeling rest er geen andere mogelijkheid dan een plaatsing van [verzoeker] in een gesloten setting, aldus de gedragswetenschapper.
4.11
[verzoeker] stelt dat bij hem geen sprake is van psychiatrische en psychologische problemen. De problemen die hij heeft zijn ‘gewone puberproblemen’ en komen bovendien voort uit de gezinssituatie. Hij stelt daarnaast dat met betrekking tot de bij hem geconstateerde stoornis in de accommodaties voor gesloten jeugdzorg geen juiste behandeling mogelijk is. Ook stelt hij dat er alternatieven beschikbaar zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat het hem sinds begin dit jaar niet gelukt is om naar school te gaan. Door de opgelopen achterstand kan hij pas weer na de zomervakantie terecht op school. Thans werkt hij in de schoonmaak en de glasbewassing, daarnaast brengt hij kranten rond. Ook heeft hij verklaard dat hij hulp nodig heeft bij het verwerken van hetgeen tussen hem en de ouders is gebeurd en het naar school gaan. Hij vindt alleen dat zijn problemen niet zo erg zijn dat hij in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg geplaatst zou moeten worden.
4.12
Het hof overweegt dat in het verleden al veel hulpverlening is ingezet, die, mede door het opstandige gedrag van [verzoeker] en het feit dat [verzoeker] zich regelmatig aan vrijwillige hulp heeft onttrokken, niet het gewenste resultaat heeft gehad. Daar komt bij dat uit de diverse rapporten is gebleken dat [verzoeker] ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft. [verzoeker] accepteert geen gezag en hij is al geruime tijd niet naar school geweest. Hierdoor komt hij niet toe aan de normale ontwikkelingstaken van zijn leeftijd, het volgen van een schoolopleiding en het aangaan van betekenisvolle relaties. Het hof acht niet aannemelijk dat, gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis, er thans nog alternatieven voor gesloten plaatsing voorhanden zijn om het gewenste resultaat te bereiken. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof dan ook van oordeel dat bij [verzoeker] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, B.M. Mens en C.W.P. van Gelder, bijgestaan door mr. M. Tamminga als griffier, en is op 21 juli 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.