Hof Arnhem, 02-09-2008, nr. 200.007.518
ECLI:NL:GHARN:2008:BG2667, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
02-09-2008
- Zaaknummer
200.007.518
- LJN
BG2667
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2008:BG2667, Uitspraak, Hof Arnhem, 02‑09‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BQ4724, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BQ4724
Uitspraak 02‑09‑2008
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.007.518
beschikking van de familiekamer van 2 september 2008
inzake
[verzoeker sub 1],
verder te noemen "de vader",
wonende te [woonplaats],
en
[verzoeker sub 2]
verder te noemen “[het kind]”,
verblijvende te [plaatsnaam],
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. J. van Delft,
tegen:
Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen "de stichting".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 13 mei 2008, uitgesproken onder zaaknummers 165737/JE RK 08-15141 en 168672/JE RK 08-15613.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 juni 2008, zijn de vader en [het kind] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en alsnog de verlenging van de ondertoezichtstelling en/of de uithuisplaatsing van [het kind] af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 juli 2008, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van vader en [het kind] bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2008 plaatsgevonden. Vader is in persoon verschenen, bijgestaan zijn advocaat. [het kind] is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Namens de stichting zijn de heer [...] (gezinsvoogd) en mevrouw [...] (teamleider) verschenen.
2.4
Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder het indicatiebesluit van 6 mei 2008 en het door de stichting overgelegde psychiatrisch rapport van 1 juli 2008 en het psychologisch onderzoek van 16 juli 2008, ingekomen ter griffie van het hof op 20 augustus 2008.
2.5
Desgevraagd heeft mr. Van Delft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van die producties, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die producties. Het hof slaat daarom ook acht op die producties.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] [het kind] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [het kind].
3.2
In 1994 is [het kind] ondertoezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is in 1997 opgeheven.
3.3
Bij beschikking van 21 mei 2003 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem, op verzoek van de raad, [het kind] opnieuw ondertoezicht gesteld van de stichting voor de duur van één jaar.
3.4
Bij beschikking van 20 augustus 2003 heeft de kinderrechter op verzoek van de raad machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor licht verstandelijk gehandicapten, gedurende dag en nacht, met ingang van 20 augustus 2003 voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5
Op 25 februari 2003 is [het kind] geplaatst in de crisisopvang van de Stichting Plurijn, maar binnen 48 uur is hij door de vader weer naar huis gehaald. Vanaf 20 augustus 2003 tot en met juli 2005 heeft [het kind] bij Plurijn verbleven. [het kind] is toen gestart op de Tarciusschool in Nijmegen. Binnen Plurijn is [het kind] op 23 oktober 2003 overgeplaatst naar een leefgroep op de locatie Jan Pieter Heije te Oosterbeek en overgedragen aan de Prinses Ireneschool in Oosterbeek. In juli 2005 is [het kind] weer thuisgeplaatst. In het kader van de tijdens de mondelinge behandeling van 18 maart 2008 gemaakte afspraken is er FFT (Functionele Familie Therapie) opgestart. De FFT is eind april beëindigd. Eind april 2008 is [het kind] aangehouden op verdenking van het plegen van vernieling en een gewapende overval. [het kind] verblijft daarna op strafrechtelijke titel in De Sprengen te Zutphen.
3.6
De stichting heeft op 31 december 2007, in het kader van het verzoek tot uithuisplaatsing en op 6 mei 2008, in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling, indicatiebesluiten genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.7
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 24 januari 2008, heeft de stichting verzocht een machtiging te verlenen voor plaatsing van [het kind] in gesloten jeugdzorg voor de duur van de termijn van het indicatiebesluit.
3.8
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 26 maart 2008, heeft de stichting verzocht de ondertoezichtstelling van [het kind] te verlengen voor de duur van twaalf maanden.
3.9
Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking heeft de kinderrechter de termijn waarvoor [het kind] onder toezicht is gesteld van de stichting, ingaande 21 mei 2008 tot uiterlijk [geboortedatum] 2009 (meerderjarigheid) verlengd en de stichting een machtiging verleend om [het kind] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en doen verblijven voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot [geboortedatum] 2009.
3.10
[het kind] verblijft thans in De Sprengen te Zutphen.
4. De motivering van de beslissing
Ondertoezichtstelling
4.1.
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek onder toezicht worden gesteld van een gezinsvoogdij-instelling indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Ingevolge artikel 1:256 lid 2 Burgerlijk Wetboek kan de duur van de ondertoezichtstelling telkens worden verlengd tot ten hoogste een jaar.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter aannemelijk geoordeeld dat [het kind] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat ten tijde van voormelde beschikking de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig waren. Ter mondelinge behandeling van 18 maart 2008 is er met [het kind] en zijn ouders afgesproken dat zijn agressieproblemen en de problemen in de thuissituatie middels ambulante hulpverlening aan zouden worden gepakt. In dit kader is FFT gestart. Uit de brief van de gezinsvoogd van 25 april 2008 blijkt dat de afspraken bij het FFT meerdere malen zijn afgezegd. Het hof oordeelt, evenals de rechtbank, dat de motivatie bij [het kind] en zijn vader om zijn problemen middels ambulante hulpverlening aan te pakken kennelijk ontbrak.
4.3
Het hof is van oordeel dat de gronden die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigen, ook thans nog onverkort aanwezig zijn. [het kind] is regelmatig in contact geweest met de politie. In het rapport van de stichting van 18 maart 2008 wordt gesteld dat [het kind] zich in een afglijdende positie bevindt. Eind april 2008 is [het kind] aangehouden op verdenking van het plegen van vernieling en een gewapende overval, waarbij hij onder invloed was van alcohol en/of drugs. De vader en [het kind] hebben nogmaals aangegeven dat zij de gedragsproblemen van [het kind] graag in een vrijwillig kader zouden oplossen. De vader voert aan dat hij inmiddels hulp op huishoudelijk- en opvoedingsgebied krijgt. [het kind] kan voor hulp mogelijk terecht bij Kairos. Gelet op de aard en de ernst van de problematiek van [het kind] is niet aannemelijk dat deze ambulante hulpverlening afdoende zal zijn. Ook bestaat twijfel over de duurzaamheid hiervan gezien de vroegtijdige beëindiging van eerdere pogingen tot hulpverlening op basis van vrijwilligheid.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat voor zover de bestreden beschikking betrekking heeft op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [het kind], deze moet worden bekrachtigd.
Uithuisplaatsing
4.5
Op grond van artikel 1:262 lid 3 Burgerlijk Wetboek vervalt een machtiging tot uithuisplaatsing, indien deze gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. Aangezien ter mondelinge behandeling noch de vader noch de stichting duidelijkheid kon verschaffen op de vraag van het hof of in het onderhavige geval de machtiging ten uitvoer is gelegd, heeft het hof hen in de gelegenheid gesteld zich hieromtrent schriftelijk uit te laten en daarbij tevens aandacht te besteden aan de consequenties van een eventueel niet ten uitvoer gelegd zijn van de machtiging.
4.6
De vader heeft van de hem geboden gelegenheid zich uit te laten geen gebruik gemaakt. De stichting heeft zich in haar op 26 augustus 2008 ter griffie van het hof ontvangen faxbericht wel uitgelaten. Blijkens dit faxbericht stelt de stichting zich op het standpunt dat de machtiging niet is verlopen ook al is de termijn van drie maanden van artikel 1:262 lid 3 Burgerlijk Wetboek inmiddels verstreken. Volgens de stichting is artikel 1:262 lid 3 Burgerlijk Wetboek niet van toepassing indien, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een machtiging plaatsing in een gesloten inrichting als bedoel in artikel 29h WJZ. De stichting verwijst hierbij naar een uitspraak van de kinderrechter van rechtbank Arnhem van 7 juli 2008. In deze uitspraak verwijst de kinderrechter naar de parlementaire geschiedenis die betrekking heeft op de Wet van 20 december 2007, Stbl. 2007,578 (gesloten jeugdzorg). Uit deze parlementaire geschiedenis blijkt dat in artikel 29h WJZ aanvankelijk was bepaald dat de beschikking niet meer ten uitvoer kan worden gelegd als de aanspraak van de jeugdige op verblijf niet binnen de daarvoor geldende termijn (van 13 weken, verder te noemen de “13 weken-termijn”) tot gelding is gebracht. Naar aanleiding van een amendement dat kennelijk beoogde dat in lijn met de wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg van 14 juni 2007 (waarin de maximum termijn voor “verzilvering” van een indicatiebesluit is geschrapt) ook aan een maximum termijn voor de tenuitvoerlegging van de machtiging geen behoefte bestaat, is eerdergenoemde bepaling in artikel 29h WJZ geschrapt. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt ook dat de indiener van het amendement vermindering van de bureaucratie op het oog heeft. De minister heeft, reagerend op het amendement verklaard dat een overweging om de 13 weken termijn wel te handhaven is dat het bij de gesloten jeugdzorg van belang is in het kader van rechtswaarborgen na te gaan of na 13 weken de machtiging nog wel noodzakelijk is.
4.7
Om welke reden dan ook de 13 weken-termijn uit artikel 29h WJZ verwijderd is, vast staat dat die maximale geldigheidsduur nog immer vermeld staat in artikel 1:262 lid 3 Burgerlijk Wetboek dat van toepassing is op machtigingen tot uithuisplaatsing in het algemeen. Dit artikel is bij geen enkele wijziging van de WJZ, ook niet bij de Wet van 17 april 2008, bekend als de reparatiewet gesloten jeugdzorg, buiten toepassing verklaard voor de machtiging uithuisplaatsing in een gesloten inrichting als bedoeld in artikel 29h WJZ. Evenmin is bij die wijzigingen van de WJZ de geldigheidsduur van andere machtigingen, waarop artikel 1:262 lid 3 Burgerlijk Wetboek van toepassing is, aan de orde geweest. Nu de duidelijke bepaling van artikel 1:262 lid 3 Burgerlijk Wetboek nog onverkort van toepassing is dient het hof die ook in het onderhavige geval toe te passen. Dit klemt te meer nu deze bepaling van niet geringe betekenis is voor de rechtsbescherming van de in een gesloten inrichting geplaatste jongere omdat zij verhindert dat de machtiging, een in niet geringe mate in het leven van de jeugdige ingrijpende maatregel, gedurende de volledige termijn waarvoor die is verstrekt naar goeddunken van de stichting wel of niet kan worden gebruikt. Indien de termijn van drie maanden van artikel 1:262 Burgerlijk Wetboek is verstreken zonder dat de stichting van de machtiging gebruikt heeft gemaakt kan zij op eenvoudige wijze een nieuwe machtiging vragen, zodat bij de behandeling van dat verzoek en in het kader van de toetsing door de rechter de belangen van de jeugdige aan de orde komen.
4.8
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de bij de bestreden beschikking aan de stichting verleende machtiging per 21 augustus 2008 is komen te vervallen. Op grond van hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.2 en 4.3 is overwogen acht het hof de machtiging tot uithuisplaatsing wel terecht verleend. Bepaald zal worden zoals hierna melden.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 13 mei 2008, voorzover deze betrekking heeft op de verlenging van de ondertoezichtstelling en voorzover de daarin uitgesproken machtiging tot uithuisplaatsing zich uitstrekt tot 21 augustus 2008;
vernietigt de bestreden beschikking voorzover de daarin uitgesproken machtiging tot uithuisplaatsing zich uitstrekt over de periode vanaf heden;
wijst het verzoek van de stichting tot uithuisplaatsing van [het kind] af voorzover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden aangezien de machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege is komen te vervallen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W.P van Gelder, C.G. ter Veer en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. M. Tamminga als griffier, en is op 2 september 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.