HR, 29-06-2018, nr. 18/02513
ECLI:NL:HR:2018:1123
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2018
- Zaaknummer
18/02513
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Juridische beroepen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1123, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑06‑2018; (Raadkamer)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:763
ECLI:NL:PHR:2018:763, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1123
- Vindplaatsen
RvdW2018/918
Uitspraak 29‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Uitspraak vierde kamer. Vordering PG tot ontslag van raadsheer in Hof ‘s-Hertogenbosch als rechterlijk ambtenaar o.g.v. arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, art. 46i.1 en 46o Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Gelet op de door PG overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek is voldaan aan de in art. 46i.1 onder a, b en c Wrra genoemde voorwaarden. HR is van oordeel dat voldoende gronden aanwezig zijn om betrokkene ex art. 46i Wrra als rechterlijk ambtenaar ontslag te verlenen.
Partij(en)
29 juni 2018
Vierde Kamer
18/02513
JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een vordering, als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 7 juni 2018, tot ontslag als rechterlijk ambtenaar van:
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats] (hierna: de betrokkene).
1. De vordering van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal heeft op 7 juni 2018 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene op de voet van artikel 46i, lid 1, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) zal ontslaan met ingang van 6 juli 2018.
Bij de vordering heeft de Procureur-Generaal de volgende stukken overgelegd:
a. de brief van de president van de Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: ook het gerechtshof) d.d. 22 mei 2018, aan de Procureur-Generaal, houdende een verzoek tot vordering van ontslag van de betrokkene, met drie bijlagen: de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV), de verzekeringsgeneeskundige rapportage en de zienswijze van de betrokkene;
b. de e-mailwisseling tussen het gerechtshof en het kabinet van de Procureur-Generaal, met als bijlage het Koninklijk besluit van benoeming van de betrokkene d.d. 28 januari 2011;c. de brief van de betrokkene d.d. 23 mei 2018 aan de Procureur-Generaal;d. de brief van de president van het gerechtshof d.d. 6 juni 2018 aan de Procureur-Generaal.
2. De raadkamer
Op 26 juni 2018 is door de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek, als bedoeld in artikel 46p, lid 1, Wrra, ingesteld.
De betrokkene en de president van het gerechtshof zijn bij brief van 8 juni 2018 in kennis gesteld van het tijdstip waarop de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer zou instellen. Daarbij is te kennen gegeven dat hun aanwezigheid in raadkamer niet nodig is. Geen van beiden heeft de wens geuit om gehoord te worden.
De Procureur-Generaal heeft de vordering in raadkamer mondeling toegelicht.
3. Beoordeling
3.1
De betrokkene is raadsheer in het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en derhalve een voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b Wrra.
3.2
Artikel 46i, lid 1, Wrra bepaalt dat de rechterlijk ambtenaar, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad kan worden ontslagen, indien:
a. de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;
b. herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en
c. naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame re-integratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van de Minister van Veiligheid en Justitie, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
Artikel 46j Wrra bepaalt voorts dat bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, lid 1, de uitslag wordt betrokken van de beoordeling door het UWV.
3.3
Gelet op de door de Procureur-Generaal overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek is voldaan aan de in artikel 46i, lid 1, aanhef en onder a, b en c, Wrra genoemde voorwaarden. De Hoge Raad is van oordeel dat voldoende gronden aanwezig zijn om de betrokkene op de voet van artikel 46i Wrra per 6 juli 2018 als rechterlijk ambtenaar ontslag te verlenen.
4. Beslissing
De Hoge Raad ontslaat [betrokkene] als rechterlijk ambtenaar per 6 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris, als voorzitter, de vice-presidenten W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk en de raadsheren J. Wortel en T.H. Tanja-van den Broek, in tegenwoordigheid van de griffier J. Storm, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.
Conclusie 07‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Uitspraak vierde kamer. Vordering PG tot ontslag van raadsheer in Hof ‘s-Hertogenbosch als rechterlijk ambtenaar o.g.v. arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, art. 46i.1 en 46o Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Gelet op de door PG overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek is voldaan aan de in art. 46i.1 onder a, b en c Wrra genoemde voorwaarden. HR is van oordeel dat voldoende gronden aanwezig zijn om betrokkene ex art. 46i Wrra als rechterlijk ambtenaar ontslag te verlenen.
K/2018/024
Aan de Hoge Raad der Nederlanden, Vierde Meervoudige Kamer
Vordering als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
betreffende
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1959, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats] .
Betrokkene is raadsheer in het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch en derhalve een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). Zij is sinds 6 juli 2016 arbeidsongeschikt wegens ziekte. In zijn brief van 22 mei 2018 heeft mr. R.C.A.M. Philippart, president van het Hof, mij verzocht betrokkene bij de Hoge Raad voor te dragen voor ontslag op grond van artikel 46i lid 1 Wrra. De president heeft stukken aangaande de arbeidsongeschiktheid van betrokkene overgelegd.
Artikel 46i lid 1 Wrra bepaalt dat een rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid door de Hoge Raad kan worden ontslagen indien a) de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd, b) herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na voornoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en c) naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame re-integratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
Artikel 46j Wrra houdt in - kort gezegd - dat de Hoge Raad het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betrekt bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i lid 1.
Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende.
Bij beslissing van het UWV van 11 oktober 2017 is aan betrokkene een IVA-uitkering toegekend, een voorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. UWV verwacht geen re-integratieactiviteiten van betrokkene. Volgens de toelichting bij de beslissing was de eerste ziektedag 6 juli 2016.
Bijlage bij de beslissing van het UWV is de verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 28 september 2017. De verzekeringsarts constateert dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en dat verbetering is uitgesloten. De conclusie is dat er geen duurzaam benutbare functionele mogelijkheden zijn als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek.
Op grond van het voorafgaande ben ik van oordeel dat ten aanzien van betrokkene is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Per 6 juli 2018 zal betrokkene twee jaar arbeidsongeschikt zijn, zonder dat herstel is te verwachten. Gelet op de beslissing van het UWV en de verzekeringsgeneeskundige rapportage is re-integratie niet aan de orde.
In de aanloop naar het verzoek van de president heeft betrokkene haar zienswijze schriftelijk naar voren gebracht. In haar brief van 23 april 2018 onderschrijft zij dat is voldaan aan de voorwaarden voor ontslag wegens ziekte. Zij ziet daarom geen reden zich te verweren tegen het aan mij te richten verzoek een vordering tot ontslag in te dienen bij de Hoge Raad.
In reactie op het verzoek van de president heeft betrokkene haar zienswijze aangevuld (brief d.d. 23 mei 2018) met een toelichting op haar besluit niet zelf een verzoek in te dienen tot ontslag bij koninklijk besluit. Zij handhaaft haar zienswijze wat betreft een vordering tot ontslag wegens ziekte. Bij schrijven van 6 juni 2018 heeft de president gereageerd op de toelichting van [betrokkene] .
Nu betrokkene haar zienswijze (op voorhand) naar voren heeft gebracht, is m.i. voldaan aan het voorschrift van artikel 46o lid 3 Wrra.
De stukken van deze zaak leg ik over overeenkomstig de bijgevoegde inventarislijst.
Gelet op het voorafgaande vorder ik dat de Hoge Raad [betrokkene] op de voet van artikel 46i lid 1 Wrra zal ontslaan met ingang van 6 juli 2018.
’s-Gravenhage, 7 juni 2018
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,