HR, 27-10-2009, nr. 08/03702
ECLI:NL:HR:2009:BJ3717
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-10-2009
- Zaaknummer
08/03702
- LJN
BJ3717
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ3717, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ3717
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Schatting voordeel. Het Hof heeft beoogd de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de OvJ over te nemen. ’s Hofs uitleg van die berekening is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat in de berekening van de OvJ een bedrag van € 7.500 is vermeld, aangezien dit bedrag op een rekenfout steunt. De schatting van het voordeel is toereikend gemotiveerd.
27 oktober 2009
Strafkamer
Nr. 08/03702
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 februari 2008, nummer 22/002036-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen 's Hofs schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"Het hof neemt als uitgangspunt dat de veroordeelde samen met anderen bij voornoemd arrest onder meer is veroordeeld voor handel in verdovende middelen en deelneming aan een criminele organisatie die - onder meer - handelde in drugs. Voorts heeft het hof acht geslagen op het financiële verslag van de Politie Rotterdam-Rijnmond, proces-verbaal nummer 1009-05 (onderzoek Schie), d.d. 29 augustus 2005, opgesteld door [verbalisant 1]. Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat het door de organisatie als wederrechtelijk verkregen voordeel minimaal € 323.751,50 beloopt en dat dit bedrag werd verdeeld tussen de leidinggevende [medebetrokkene 1] en de deelnemer [medebetrokkene 2]. Voorts dat de overige deelnemers een vergoeding kregen al naar gelang van de bewezen diensten, behalve [betrokkene]. Zijn deel in het wederrechtelijk verkregen voordeel moet naar het oordeel van het hof dan ook worden vastgesteld aan de hand van de rol van de verdachte in de organisatie en de periode gedurende welke hij aan de organisatie heeft deelgenomen.
Blijkens verklaringen van de deelnemers van de organisatie staat [betrokkene] bekend als de "probleemoplosser" en was hij een van de meest gewelddadige leden van de organisatie. Voorts had hij als een van de weinigen toegang tot de in de kluis aanwezige handelsvoorraad. Het hof is derhalve van oordeel dat de veroordeelde meer dan een ondergeschikte rol in de organisatie speelde en acht het aannemelijk dat de door de veroordeelde geleverde diensten aan de organisatie hem een bepaald percentage van het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgeleverd.
Voor het bepalen van het door de veroordeelde verkregen percentage van het wederrechtelijk verkregen voordeel volgt het hof de berekening van de officier van justitie. Het hof acht een percentage van 10% van het totaal door de organisatie wederrechtelijk verkregen voordeel, gedurende de drie maanden dat de veroordeelde zich intensief met de organisatie bezighield, aannemelijk. Het hof komt dan tot de volgende berekening:
3/14 x 10% x € 323.751,50 = € 6.937,53.
Gelet op bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat vast op € 6.937.53.
Het hof zal tevens de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen."
2.3. De in 's Hofs overwegingen genoemde berekening van de Officier van Justitie welke is opgenomen in de ontnemingsvordering houdt het volgende in:
"Gesteld kan worden dat de opbrengst van de organisatie verdeeld wordt tussen [medebetrokkene 1] en [medebetrokkene 2] en dat ook [betrokkene] gedurende de periode dat hij zich intensiever met de organisatie (gesteld kan worden dat dit drie maanden betrof) bezig hield ("[...]" is er voor de gewelddadige controle op de leden) in de opbrengst van de organisatie deelde. Een verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de organisatie over [medebetrokkene 1] (leidinggevende) en [medebetrokkene 2] (deelnemer) in de verhouding 75% - 25% acht ik een juiste verdeling. Een opbrengst van 10% in mindering te brengen op aandeel [medebetrokkene 1], wiens maatje [betrokkene] is, ten behoeve van het aandeel van [betrokkene] een redelijke inschatting.
Conclusie
Het wederrechtelijk voordeel van [betrokkene] dient gesteld te worden op 7500 euro - gedurende drie maanden 10% van het wederrechtelijk verkregen aandeel van [medebetrokkene 1]."
2.4. Gelet op zijn hiervoor onder 2.2 weergegeven motivering van de op te leggen maatregel heeft het Hof beoogd de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de Officier van Justitie, zoals vermeld in de ontnemingsvordering, over te nemen. Het Hof heeft die berekening kennelijk aldus opgevat, dat de betrokkene gedurende drie maanden wederrechtelijk voordeel heeft genoten en wel tot 10% van het totaal door de organisatie verkregen wederrechtelijk voordeel. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat in de berekening van de Officier van Justitie onder het hoofd "Conclusie" een bedrag van € 7.500,- is vermeld, aangezien - zoals in de toelichting op het middel wordt opgemerkt - dit bedrag op een rekenfout steunt. De schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel is toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 27 oktober 2009.