HR (P-G), 07-07-2009, nr. 08/03702 P
ECLI:NL:PHR:2009:BJ3717
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
08/03702 P
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ3717
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BJ3717, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 07‑07‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ3717
Conclusie 07‑07‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft aan betrokkene op 22 februari 2008 de verplichting opgelegd om aan de Staat een bedrag te betalen van € 6.937,53 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.
Mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt dat het hof bij de vaststelling van het te ontnemen bedrag de berekening van de officier van justitie heeft gevolgd, maar dat in navolging van de officier van justitie ook het hof daarin een misrekening heeft gemaakt.
3.2.
Het arrest van het hof houdt het volgende in:
‘Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof neemt als uitgangspunt dat de veroordeelde samen met anderen bij voornoemd arrest onder meer is veroordeeld voor handel in verdovende middelen en deelneming aan een criminele organisatie die — onder meer — handelde in drugs. Voorts heeft het hof acht geslagen op het financiële verslag van de Politie Rotterdam-Rijnmond, proces-verbaal nummer 1009-05 (onderzoek Schie), d.d. 29 augustus 2005, opgesteld door [verbalisant 1].
Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat het door de organisatie als wederrechtelijk verkregen voordeel minimaal € 323.751,50 beloopt en dat dit bedrag werd verdeeld tussen de leidinggevende [medebetrokkene 1] en de deelnemer [medebetrokkene 2]. Voorts dat de overige deelnemers een vergoeding kregen al naar gelang van de bewezen diensten, behalve [betrokkene]. Zijn deel in het wederrechtelijk verkregen voordeel moet naar het oordeel vàn het hof dan ook worden vastgesteld aan de hand van de rol van de verdachte in de organisatie en de periode gedurende welke hij aan de organisatie heeft deelgenomen.
Blijkens verklaringen van de deelnemers van de organisatie staat [betrokkene] bekend als de ‘probleemoplosser’ en was hij een van de meest gewelddadige leden van de organisatie. Voorts had hij als een van de weinigen toegang tot de in de kluis aanwezige handelsvoorraad. Het hof is derhalve van oordeel dat de veroordeelde meer dan een ondergeschikte rol in de organisatie speelde en acht het aannemelijk dat de door de veroordeelde geleverde diensten aan de organisatie hem een bepaald percentage van het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgeleverd.
Voor het bepalen van het door de veroordeelde verkregen percentage van het wederrechtelijk verkregen voordeel volgt het hof de berekening van de officier van justitie.
Het hof acht een percentage van 10% van het totaal door de organisatie wederrechtelijk verkregen voordeel, gedurende de drie maanden dat de veroordeelde zich intensief met de organisatie bezighield, aannemelijk.
Het hof komt dan tot de volgende berekening:
3/14 × 10% × € 323.751,50 = € 6.937,53.
Gelet op bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat vast op € 6.937,53.
Het hof zal tevens de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.’
3.3.
De conclusie van eis van de officier houdt onder meer het volgende in:
‘Gesteld kan worden dat de opbrengst van de organisatie verdeeld wordt tussen [medebetrokkene 1] en [medebetrokkene 2] en dat ook [betrokkene] gedurende de periode dat hij zich intensiever zich met de organisatie (gesteld kan worden dat dit drie maanden betrof) bezig hield ( ‘[…] ’is er voor de gewelddadige controle op de leden) in de opbrengst van de organisatie deelde.
Een verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de organisatie over [medebetrokkene 1] (leidinggevende) en [medebetrokkene 2] (deelnemer) in de verhouding 75% - 25% acht ik een juiste verdeling.
Een opbrengst van 10% in mindering te brengen op aandeel [medebetrokkene 1], wiens maatje [betrokkene] is, ten behoeve van het aandeel van [betrokkene] een redelijke inschatting.
Conclusie
Het wederrechtelijk voordeel van [betrokkene] dient gesteld te worden op 7500 euro — gedurende drie maanden 10% van het wederrechtelijk verkregen aandeel van [medebetrokkene 1].’
3.4.
Volgens de steller van het middel heeft de officier het voordeel voor betrokkene willen bepalen op 10 procent van het voordeel dat [medebetrokkene 1] gedurende drie maanden genoten zou hebben. De inhoud van de ‘conclusie’ in de conclusie van eis van de officier wijst daar enerzijds op, maar anderzijds komt de officier tot een bedrag van € 7.500,00, hetgeen in strijd is met deze uitleg. De conclusie van eis gaat ervan uit dat verdachte gedurende drie maanden in ieder geval een belangrijke spil in de organisatie was en daarom in de opbrengst van de organisatie deelde. De door de officier voorgestelde verdeling kan ook zo worden gelezen dat 10 procent van het voordeel van de organisatie gedurende een periode van drie maanden aan betrokkene toekwam zodat voor [medebetrokkene 1] nog 65 procent overbleef.
Het hof heeft klaarblijkelijk de berekening in de conclusie van eis aldus verstaan dat betrokkene gedurende drie maanden voordeel heeft genoten en wel tot 10 procent van het totaal. Uitdrukkelijk heeft het hof de eigen berekening ook zo geformuleerd. Ik ga er daarom van uit dat hetgeen als ‘conclusie’ in de conclusie van eis van de officier van justitie is verwoord door het hof als een vergissing is beschouwd. Die uitleg acht ik niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
4.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden