NJ 2021/103
Ondernemingsrecht. Enquêterecht; bevoegdheid aandeelhouder verzoek om concernenquête in te dienen; maatstaf.
HR 03-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:478, m.nt. M.A. Verbrugh
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
3 april 2020
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
18/04509
- Conclusie
A-G mr. L. Timmerman
- Noot
M.A. Verbrugh
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS261911:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:478, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑04‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1059, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑10‑2018
- Wetingang
Art. 2:346 lid 1 BW
Essentie
Ondernemingsrecht. Enquêterecht; bevoegdheid aandeelhouder verzoek om concernenquête in te dienen; maatstaf.
Samenvatting
De Hoge Raad heeft in de Landis-beschikking (HR 4 februari 2005, NJ 2005/127, m.nt. J.M.M. Maeijer) geoordeeld dat onder omstandigheden onder houders van aandelen of certificaten van aandelen die bevoegd zijn om op de voet van art. 2:346 BW een verzoek tot een enquête in te dienen, mede te begrijpen zijn houders van aandelen of certificaten van aandelen in de moedermaatschappij van de vennootschap waarop het enquêteverzoek betrekking heeft. Voor het aannemen van bevoegdheid om een concernenquête te verzoeken, is ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.