Blijkens het proces-verbaal van de appélzitting heeft de raadsvrouwe verklaard: “Verdachte is veroordeeld onder de naam [verdachte].'
HR, 08-10-2013, nr. 11/05655
ECLI:NL:HR:2013:886
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
11/05655
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:886, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:888, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:888, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑08‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:886, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0381
NbSr 2013/325
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
NN-verdachte? HR herhaalt ECLI:NL:HR:2007:AZ6694. In casu is het vonnis op naam gesteld van X, is het h.h. ingesteld namens X en heeft de gemachtigde rv ttz in h.b. verklaard dat haar cliënt de persoon is ten wiens laste het vonnis is gewezen Anders dan het Hof heeft geoordeeld doet zich hier niet het geval voor dat het h.b. is ingesteld tegen een vonnis waarin de verdachte op andere wijze dan bij naam is aangeduid. De enkele omstandigheid dat verdachte in werkelijkheid anders is genaamd leidt niet zonder meer tot de n-o van het ingestelde h.b.
Partij(en)
8 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/05655
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 november 2011, nummer 23/004199-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.
De Politierechter in de Rechtbank Amsterdam heeft de verdachte bij vonnis van 24 september 2010 - gesteld ten name van een persoon zich noemende [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] - ter zake van het misdrijf van art. 197 (oud) Sr veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Onderzoek ter terechtzitting
(...)
De raadsvrouw heeft gesteld dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte in werkelijkheid [betrokkene 1] is. Nimmer is gebleken en niet kan worden geverifieerd dat de vingerafdrukken van [betrokkene 1] en [verdachte] identiek zijn.
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Op 3 september 2008 heeft [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, een onderzoek ingesteld ten aanzien van verdachte, zich noemende [verdachte], geboren [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats].
Uit onderzoek is gebleken dat de vreemdeling daadwerkelijk is genaamd [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. Uit voornoemd onderzoek blijkt dat verdachte nimmer documenten of informatie heeft verstrekt die tot vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit hebben geleid. Verdachte heeft op 15 augustus 2008 zijn medewerking verleend aan de vervaardiging van een dactyloscopisch signalement. Op chronologische volgorde is het dactyloscopisch signalement van de vreemdeling als volgt geregistreerd:
(...)
Op 27 september 1990 heeft [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965 een visumaanvraag in Nederland gedaan. Als referent is opgegeven [betrokkene 2] wonende te [woonplaats]. De visumaanvraag kan - volgens referent - vervallen, zo blijkt uit het bericht van 17 januari 1991 van de commissaris van politie [verbalisant 3]. Op 12 november 2008 is er in Suriname een vergelijkend dactyloscopisch onderzoek verricht. Nadat het dactyloscopisch signalement van [verdachte] werd geclassificeerd werd met deze vingerafdrukken gezocht in de op de afdeling aanwezige dactyloscopische verzameling. Uit dit onderzoek bleken de vingerafdrukken identiek te zijn aan de vingerafdrukken afkomstig van het dactyloscopisch signalement van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. [betrokkene 1] is aangehouden geweest door de Surinaamse politie op 19 november 1989 in verband met poging moord/ poging doodslag.Op 30 september 2008 is verdachte gehoord door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Verdachte verklaart op de vraag "Kent u ene [betrokkene 2] uit [woonplaats]?:"Ja, dat is een jeugdvriend van mij vanuit Suriname."
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte is [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. Zijn identiteit is niet zoals namens hem bij het instellen van hoger beroep opgegeven: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats].
Uit de art. 449-452 Wetboek van Strafvordering, welke bepalingen de wijze regelen waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend, moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens (HR 27 februari 2001, NJ 2001, 499). Het spreekt van zelf dat die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen (HR 12 december 2006, NJ 2007, 13).
Het hof stelt vast - in het licht van hetgeen hiervoor met betrekking tot de identiteit van de verdachte is overwogen - dat het instellen van het hoger beroep niet is geschied op de wijze als in de wet voorzien.
Het hof zal de verdachte, gezien het vorenstaande, niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep."
2.4.
Vooropgesteld moet worden dat uit de art. 449-452 Sv, welke bepalingen de wijze regelen waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend, moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens. Het spreekt vanzelf dat in zodanig geval die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen (vlg. HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6694, NJ 2007/170).
2.5.
Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, doet dit geval zich hier niet voor nu het hoger beroep niet is ingesteld tegen een vonnis waarin de verdachte op andere wijze dan bij name is aangeduid. In aanmerking genomen voorts dat namens [verdachte] hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis dat is gewezen ten laste van een persoon zich noemende [verdachte], en dat door de op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard dat - naar de Hoge Raad begrijpt - haar cliënt degene is ten wiens laste het vonnis is gewezen, leidt de enkele omstandigheid dat de verdachte in werkelijkheid is genaamd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.
2.6.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013.
Conclusie 20‑08‑2013
Inhoudsindicatie
NN-verdachte? HR herhaalt ECLI:NL:HR:2007:AZ6694. In casu is het vonnis op naam gesteld van X, is het h.h. ingesteld namens X en heeft de gemachtigde rv ttz in h.b. verklaard dat haar cliënt de persoon is ten wiens laste het vonnis is gewezen Anders dan het Hof heeft geoordeeld doet zich hier niet het geval voor dat het h.b. is ingesteld tegen een vonnis waarin de verdachte op andere wijze dan bij naam is aangeduid. De enkele omstandigheid dat verdachte in werkelijkheid anders is genaamd leidt niet zonder meer tot de n-o van het ingestelde h.b.
Nr. 11/05655
Mr. Jörg
Zitting 20 augustus 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 18 november 2011 is de verdachte door het Gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam wegens het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven.
2. Namens de verdachte heeft mr F. Van Baarlen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof de niet-ontvankelijkverklaring ten onrechte heeft uitgesproken, onder meer door van de verdachte te eisen dat hij bij het gebruik maken van de appélbevoegdheid andere persoonsgegevens opgeeft dan gedurende de gehele strafprocedure door alle instanties zijn gebruikt.
4. Het hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
“Onderzoek ter terechtzitting(…)De raadsvrouw heeft gesteld dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte in werkelijkheid [betrokkene 1] is.1.Nimmer is gebleken en niet kan worden geverifieerd dat de vingerafdrukken van [betrokkene 1] en [verdachte] identiek zijn.
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Op 3 september 2008 heeft [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, een onderzoek ingesteld ten aanzien van verdachte, zich noemende [verdachte], geboren [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats]. Uit onderzoek is gebleken dat de vreemdeling daadwerkelijk is genaamd [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. Uit voornoemd onderzoek blijkt dat verdachte nimmer documenten of informatie heeft verstrekt die tot vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit hebben geleid. Verdachte heeft op 15 augustus 2008 zijn medewerking verleend aan de vervaardiging van een dactyloscopisch signalement. Op chronologische volgorde is het dactyloscopisch signalement van de vreemdeling als volgt geregistreerd: (volgen 23 dagen waarop dactyloscopisch onderzoek is gedaan, met een variatie van vier daarbij opgegeven namen; na 30 augustus 2004 alleen die waaronder verdachte in deze zaak terechtstaat, NJ).
Op 27 september 1990 heeft [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965 een visumaanvraag in Nederland gedaan. Als referent is opgegeven [betrokkene 2] wonende te [woonplaats]. De visumaanvraag kan - volgens referent - vervallen, zo blijkt uit het bericht van 17 januari 1991 van de commissaris van politie [verbalisant 3]. Op 12 november 2008 is er in Suriname een vergelijkend dactyloscopisch onderzoek verricht. Nadat het dactyloscopisch signalement van [verdachte] werd geclassificeerd werd met deze vingerafdrukken gezocht in de op de afdeling aanwezige dactyloscopische verzameling. Uit dit onderzoek bleken de vingerafdrukken identiek te zijn aan de vingerafdrukken afkomstig van het dactyloscopisch signalement van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. [betrokkene 1] is aangehouden geweest door de Surinaamse politie op 19 november 1989 in verband met poging moord/ poging doodslag.Op 30 september 2008 is verdachte gehoord door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Verdachte verklaart op de vraag "Kent u ene [betrokkene 2] uit [woonplaats]?:"Ja, dat is een jeugdvriend van mij vanuit Suriname."
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte is [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. Zijn identiteit is niet zoals namens hem bij het instellen van hoger beroep opgegeven: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats].
Uit de art. 449-452 Wetboek van Strafvordering, welke bepalingen de wijze regelen waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend, moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens (HR 27 februari 2001, NJ 2001, 499). Het spreekt van zelf dat die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen (HR 12 december 2006, NJ 2007, 13).
Het hof stelt vast - in het licht van hetgeen hiervoor met betrekking tot de identiteit van de verdachte is overwogen - dat het instellen van het hoger beroep niet is geschied op de wijze als in de wet voorzien. Het hof zal de verdachte, gezien het vorenstaande, niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep."
5. Terecht heeft het Hof tot uitgangspunt genomen dat geen rechtsmiddel kan worden aangewend door iemand die op andere wijze dan bij name aangeduid, dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens (HR 12 december 2006, LJN AZ3287, NJ 2007/13). Echter, dit geval doet zich hier niet voor nu het hoger beroep niet is ingesteld tegen een vonnis waarin de verdachte op andere wijze dan bij name is aangeduid. Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat is gewezen ten laste van een persoon die zich [verdachte] noemt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe verklaard dat de verdachte veroordeeld is onder de naam [verdachte].
6. De situatie dat iemand zich van verschillende namen bedient – al dan niet als alias – is, als ik het goed zie, geen bezwaar gebleken om die persoon te berechten. Het verdedigingsrecht lijkt mij in de weg te staan aan een weigering van de rechter om iemand in appél te ontvangen, omtrent wie geen twijfel bestaat dat hij dezelfde persoon is die in eerste aanleg is berecht. Dat er twijfel bestaat of de door de verdachte gebruikte naam wel de naam is waaronder hij na zijn geboorte in de registers van enige burgerlijke stand of in een register met een vergelijkbare functie is ingeschreven behoeft zeker niet in te houden dat die persoon niet te identificeren valt. Niet zelden zijn mensen algemeen bekend onder een andere naam dat de oorspronkelijke. Daarin onderscheidt dit geval zich van de NN-rechtspraak: wie in eerste aanleg als anonymus terecht heeft gestaan kan dat spelletje niet voortzetten door in de appélakte een fake-naam (zoals Jan Jansen of Piet Pietersen) aan te nemen. Kortom, de enkele omstandigheid dat iemand zich zowel in eerste als tweede aanleg van een andere naam dan zijn burgerlijke stand-naam bedient leidt niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.2.Daarvoor is aanleiding als er meer dan gerede twijfel is of de persoon die in appél wordt berecht wel dezelfde is als die welke in eerste aanleg terecht stond.
7. Het middel slaagt.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑08‑2013
In HR 18 juni 2013, LJN CA3293 oordeelde de Hoge Raad dat de enkele omstandigheid dat het Hof niet beschikte over aanwijzingen dat de personalia die de verdachte in hoger beroep had opgegeven onjuist waren niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde beroep kan leiden.