Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken
Artikel 25 Algemene beginselen met betrekking tot wederzijdse bijstand
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2004
- Bronpublicatie:
23-11-2001, Trb. 2004, 290 (uitgifte: 30-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-2001, Trb. 2004, 290 (uitgifte: 30-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / ICT
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
De Partijen verlenen elkaar een zo ruim mogelijke bijstand ten behoeve van onderzoeken of procedures betreffende strafbare feiten die verband houden met computersystemen en -gegevens, of ten behoeve van de vergaring van bewijs in elektronische vorm van een strafbaar feit.
2.
Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de in de artikelen 27 tot en met 35 genoemde verplichtingen na te komen.
3.
Iedere Partij kan in dringende omstandigheden een verzoek doen inzake wederzijdse bijstand of om daarover in contact te treden, met behulp van snelle communicatiemiddelen, zoals fax of e-mail, voorzover deze middelen voldoende mogelijkheid van beveiliging en authenticatie (waaronder, indien nodig, het gebruik van encryptie) bieden, met nadien de mogelijkheid van officiële bevestiging, indien de aangezochte Partij zulks verlangt. De aangezochte Partij accepteert het verzoek en beantwoordt dit met behulp van een van deze snelle communicatiemiddelen.
4.
Behoudens voorzover uitdrukkelijk anders bepaald in de artikelen van dit hoofdstuk, is de wederzijdse bijstand onderworpen aan de voorwaarden voorzien in het nationale recht van de aangezochte Partij of in de toepasselijke rechtshulpverdragen, met inbegrip van de gronden waarop de aangezochte Partij samenwerking kan weigeren. De aangezochte Partij oefent het recht van weigering van wederzijdse bijstand met betrekking tot de in de artikelen 2 tot en met 11 bedoelde strafbare feiten niet uit op grond van het enkele feit dat het verzoek betrekking heeft op een overtreding die zij als van fiscale aard beschouwt.
5.
Wanneer het de aangezochte Partij, in overeenstemming met de bepalingen van dit hoofdstuk, is toegestaan wederzijdse bijstand afhankelijk te maken van het bestaan van dubbele strafbaarheid, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan indien de gedraging die ten grondslag ligt aan het strafbare feit waarvoor om bijstand wordt verzocht, in haar wetgeving wordt aangemerkt als strafbaar feit, ongeacht of het interne recht het strafbare feit al dan niet in dezelfde categorie plaatst of met dezelfde termen aanduidt als het recht van de verzoekende Partij.