Rb. Zeeland-West-Brabant, 07-10-2013, nr. AWB-12, 5747
ECLI:NL:RBZWB:2013:7281, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
07-10-2013
- Zaaknummer
AWB-12_5747
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:7281, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07‑10‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:1175, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
Belastingblad 2013/551 met annotatie van W.G. van den Ban
Belastingadvies 2013/24.1
NTFR 2014/691 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Uitspraak 07‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Experimentenwet BI-zones, gemeente Breda. De rechtbank vernietigt de aanslag die is opgelegd aan een ondernemer omdat aannemelijk is dat hij niet was geïnformeerd door de ondernemersvereniging en de gemeente niet heeft bewezen dat hij een stembiljet heeft ontvangen. Daardoor heeft hij geen invloed kunnen uitoefenen op het instellen van de BIZ-heffing. Uit de wetsgeschiedenis leidt de rechtbank af dat dat van wezenlijk belang is. Hieraan doet niet af dat de BIZ-heffing ook zou zijn aangenomen als deze belanghebbende zou hebben tegengestemd.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: AWB 12/5747
Uitspraakdatum: 7 oktober 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,
de heffingsambtenaar.
12/5747
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] op het bedrijventerrein [bedrijventerrein] te [woonplaats] (hierna: de bedrijfsunit). Aan belanghebbende is op 31 maart 2012 een aanslag ‘bijdrage bedrijfsinvesteringszone [bedrijventerrein]’ voor het jaar 2012 opgelegd van € 1.103 (hierna: de aanslag BIZ-bijdrage).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het tegen de aanslag BIZ-bijdrage gerichte bezwaar bij uitspraak van 19 oktober 2012 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 oktober 2012, ontvangen bij de rechtbank op 29 oktober 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van
€ 42.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 14 december 2012, ontvangen door de rechtbank op 17 december 2012, een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige belastingkamer heeft plaatsgevonden op 24 april 2013. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende met [A], alsmede namens de heffingsambtenaar, [verweerder]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 3 mei 2013 aan partijen is verzonden.
1.5.
Op 3 mei 2013 heeft de rechtbank partijen bericht dat de procedure op grond van artikel 8:10 van de Awb is verwezen naar de meervoudige belastingkamer. Het onderzoek is daarbij heropend en de ter zitting van 24 april 2013 aangekondigde mondelinge uitspraak is daarmee komen te vervallen.
1.6.
Met schriftelijk toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens op 23 september 2013 het onderzoek gesloten en aangekondigd dat op 7 oktober 2013 schriftelijke uitspraak wordt gedaan.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is ondernemer. Hij is gebruiker van de bedrijfsunit die is gevestigd in een verzamelgebouw met 17 vergelijkbare units. Belanghebbende gebruikt de unit als opslagruimte voor zijn onderneming.
2.2.
De BIZ-bijdrage is gebaseerd op de “Wet van 19 maart 2009, houdende tijdelijke regels voor experimenten met een gebiedsgerichte bestemmingsheffing ten behoeve van aanvullende activiteiten van samenwerkende ondernemers mede in het publiek belang” (hierna Experimentenwet BI-zones). Daarin is, voor zover te dezen van belang, het volgende bepaald:
“(…) Artikel 4
1. De verordening waarbij de BIZ-bijdrage wordt ingesteld treedt niet in werking dan nadat gebleken is van voldoende steun onder de bijdrageplichtigen.
2. Het college van burgemeester en wethouders stelt iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige na vaststelling van de verordening in de gelegenheid zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding uit te spreken. In afwijking van het peilmoment, bedoeld in artikel 1, derde of vierde lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0025644/geldigheidsdatum_24-04-2013), wordt degene die blijkens de bij de gemeente op dat moment bekende gegevens een onroerende zaak in de beoogde BI-zone gebruikt onderscheidenlijk het genot daarvan heeft aangemerkt als bijdrageplichtige.
3. Bij de toepassing van het tweede lid zorgt het college van burgemeester en wethouders dat alle bijdrageplichtigen zijn geïnformeerd over de strekking van de verordening.
4. Het college zorgt er voor dat de vertrouwelijkheid van de strekking van de schriftelijke verklaring van de bijdrageplichtige gewaarborgd is.
Artikel 5
1. Van voldoende steun is sprake indien na toepassing van artikel 4 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0025644/geldigheidsdatum_24-04-2013) blijkt dat:
a. ten minste de helft van de bijdrageplichtigen zich voor of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken,
b. ten minste tweederde deel daarvan zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken, en
c. de som van de WOZ waarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0025644/geldigheidsdatum_24-04-2013), van onroerende zaken in gebruik bij bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken vóór inwerkingtreding hoger is dan de som van de WOZ waarden in gebruik bij bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken tegen inwerkingtreding.
2. In afwijking van het eerste lid blijkt reeds van voldoende steun indien voldaan wordt aan de criteria, bedoeld in dat lid, onder a en b, indien de verordening voorziet in heffing van een voor iedere bijdrageplichtige gelijk bedrag als bedoeld in artikel 2, vierde lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0025644/geldigheidsdatum_24-04-2013). (…)”
2.3.
Naar aanleiding van de invoering van de Experimentenwet BI-zones heeft een aantal ondernemers, die waren gevestigd op het bedrijventerrein [bedrijventerrein] te [woonplaats], de ondernemersvereniging BIZ [bedrijventerrein] [woonplaats] opgericht. Op 23 november 2010 heeft de vereniging een Algemene ledenvergadering gehouden om te onderzoeken of er voldoende steun was onder de ondernemers voor het instellen van een BI-zone. Vervolgens is aan de gemeente verzocht daartoe een verordening vast te stellen. Op 10 november 2011 is de ‘Verordening BI-zone [bedrijventerrein] [woonplaats] 2012’ vastgesteld (hierna: de Verordening). De Verordening is op 23 november 2011 op de daarvoor voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
2.4.
Vervolgens is een draagvlakonderzoek uitgevoerd. Op 15 december 2011 heeft notaris [notaris] in een proces-verbaal vastgesteld (kort weergegeven) dat de gemeente aan hem 68 getekende stemkaarten en/of stembilketten ter beschikking had gesteld en dat het resultaat van de telling was: 64 voorstemmers, 3 tegenstemmers, één voorstemmer met voorbehoud. Dat waren voldoende voorstemmers voor het in werking laten treden van de Verordening. De gemeente heeft dat op 21 december 2011 op de daarvoor voorgeschreven wijze bekendgemaakt waarna de Verordening in werking is getreden. De ingangsdatum van de heffing is 1 januari 2012.
2.5.
De bedrijfsunit is gelegen in het gebied waarbinnen volgens de Verordening een BIZ-bijdrage wordt geheven (de BI-zone). Belanghebbende heeft geen stembiljet ingezonden. Ook indien hij dat wel zou hebben gedaan en hij zou hebben tegengestemd, zou het aantal voorstemmers voldoende zijn geweest om de verordening in werking te laten treden.
3. Geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of aan belanghebbende terecht een aanslag BIZ-bijdrage is opgelegd. Belanghebbende stelt dat hij niet van de voorgenomen invoering op de hoogte is geweest en geen stembiljet heeft ontvangen.
De heffingsambtenaar stelt dat de verordening rechtsgeldig is en dat dat dan ook geldt voor de aanslag.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben verklaard.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Experimentenwet BI-zones moet het college van burgemeester en wethouders iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige in de gelegenheid stellen zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding van de BIZ-bijdrage uit te spreken. Op de heffingsambtenaar rust de last te bewijzen dat aan die eis is voldaan.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat aan alle bij de gemeente Breda bekende bijdrageplichtigen, inclusief belanghebbende, een stemformulier en een afschrift van de Verordening BI-zone zijn verstrekt. Volgens de heffingsambtenaar heeft hij persoonlijk het stembiljet van belanghebbende met een afschrift van de Verordening BI-zone in een enveloppe gedaan die was geadresseerd aan het huisadres van belanghebbende ([adres 2] [woonplaats]) en alle enveloppen met stembiljetten naar de postkamer van de gemeente gebracht. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze stelling te twijfelen. Daarmee is echter naar het oordeel van de rechtbank nog niet het bewijs geleverd dat de enveloppe die aan belanghebbende was geadresseerd, ook daadwerkelijk is verzonden.
4.3.
Belanghebbende heeft geloofwaardig en consistent verklaard dat hij niet in kennis was gesteld van het voornemen van de ondernemersvereniging om een BI-zone in te stellen, dat hij niet voor de vergadering van 23 november 2010 was uitgenodigd en dat hij geen stembiljet heeft ontvangen. De verklaring van belanghebbende is ter zitting ondersteund door [A] die een unit in hetzelfde bedrijfsgebouw gebruikt. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. Nu de gemeente, op wie de bewijslast rust, niet heeft bewezen dat het stembiljet aan belanghebbende is verzonden, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende niet in gelegenheid is gesteld om zich vóór of tegen de inwerkingtreding van de Verordening BI-zone uit te spreken zoals het tweede lid van artikel 4 van de Experimentenwet BI-zones vereist.
4.4.
De rechtbank ziet zich dan gesteld voor de vraag wat de gevolgen daarvan zijn.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Experimenteerwet Bi-zones (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 430, nr. 6, blz. 14) staat omtrent het instemmingsvereiste onder meer het volgende:
“De leden van de VVD-fractie vroegen waarom niet is vereist dat tweederde van alle betrokken ondernemers instemt. De reden is dat er bij sommige experimenten wellicht een grote stille of indifferente groep ondernemers kan zijn die niet van zich laat horen. Nu een bepaalde meerderheid gehaald moet worden is het van belang het systeem zo in te richten dat deze groep niet automatisch als tegenstander wordt gekwalificeerd en op die manier blokkerend kan werken. Toepassing van het principe «wie zwijgt stemt toe» acht ik verantwoord mits ondernemers goed geïnformeerd zijn en alle ondernemers in de gelegenheid geweest zijn om hun voorkeur uit te spreken. Het wetsvoorstel bevat daarvoor waarborgen. De draagvlakmeting mag vervolgens representatief worden geacht voor de verhoudingen binnen het gebied.”
4.5.
De rechtbank leidt hieruit af dat volgens de wetgever de mogelijkheid voor alle bijdrageplichtigen om zich uit te spreken voor of tegen de BIZverordening, wezenlijk is.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende, door de publicatie van de Verordening op 23 november 2011, in beginsel bekend had kunnen zijn met het voornemen tot instelling van een Bi-zone in het industriegebied waarin de unit gevestigd is. Doordat belanghebbende tot die datum blijkbaar niet was geïnformeerd over het initiatief van de ondernemersvereniging tot instelling van een BI-zone, is hem echter de mogelijkheid ontnomen om vóór 23 november 2011 invloed uit te oefenen op de invoering en hoogte van de bijdrage. Doordat aan belanghebbende geen stembiljet is toegezonden, is hem vervolgens niet alleen de mogelijkheid ontnomen om te stemmen maar ook om rond de datum van stemming andere potentiële bijdrageplichtige te mobiliseren om tegen de Verordening te stemmen.
4.7.
Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een zodanige schending van artikel 4 van de Experimentenwet Bi-zones dat de Verordening ten aanzien van belanghebbende onverbindend is en dat daaraan niet afdoet dat belanghebbende de algemene verbindendheid van de Verordening niet had kunnen tegenhouden door daar tegen te stemmen. De aanslag BIZ-bijdrage is dan ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Het voormelde betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de aanslag BIZ-bijdrage;
- -
gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 42 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 7 oktober 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. M. de Werd en mr. D.H. Hamburger, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.