NJB 2019/937:Euthanasiezaak Heringa. Hulp bij zelfdoding door niet-arts en een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand: zodanig beroep zal in een dergelijk geval slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard. In casu wordt het beroep verworpen, waartoe onder meer een rol speelt dat verdachte – nadat het euthanasieverzoek door de huisarts was afgewezen – de mogelijkheid onbenut heeft gelaten om te trachten zijn (stief)moeder op andere gedachten te brengen, tevens heeft nagelaten één of meer andere artsen te consulteren, in plaats daarvan heeft aangeboden haar te helpen bij de uitvoering van die stervenswens, daartoe uit eigen beweging een protocol heeft opgesteld voor de avond waarop zij zou sterven en diverse geneesmiddelen heeft verzameld en niet heeft ingegrepen toen de huisarts later tot een verklaring van natuurlijk overlijden kwam. In casu kon het hof aannemen dat zich geen ‘uitzonderlijke omstandigheden’ hebben voorgedaan die het aannemen van overmacht in de zin van noodtoestand kunnen rechtvaardigen terwijl de wetgever heeft voorzien in een bijzondere en specifieke rechtvaardigingsgrond die zich beperkt tot het handelen van artsen. Voorts is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat geen redelijk alternatief bestond voor de door de verdachte gemaakte keuze om zijn (stief)moeder bij haar zelfdoding behulpzaam te zijn noch voor de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de uitvoering van die keuze in dit geval is geschied. Bij de beoordeling van een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand door een niet-arts mag de rechter omstandigheden betrekken die ook tot uitdrukking komen in de zorgvuldigheidseisen als bedoeld in art. 293 lid 2 Sr. Toepassing van art. 294 lid 2 Sr is niet strijd met art. 8 EVRM op de grond dat de verdachte zich als naaste van zijn (stief)moeder kan beroepen op eerbiediging van zijn privéleven en dat zijn bestraffing een ontoelaatbare inbreuk op dit recht inhoudt