Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2014, nr. 12/00345
ECLI:NL:GHARL:2014:10021, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-12-2014
- Zaaknummer
12/00345
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:10021, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑12‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3601, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2012:BY2131, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2015/1035 met annotatie van mr. J. Berns
Uitspraak 23‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Afwaardering debiteuren terecht? Winstcorrectie bedrijfskosten. Formele grieven.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00345
uitspraakdatum: 23 december 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV, gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 oktober 2012, nummerAWB 09/1870, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Helmond (hierna: de Inspecteur).
alsmede
in het geding over een verzoek tot vergoeding van immateriële schade tussen belanghebbende en de Staat der Nederlanden (minister van Veiligheid en Justitie).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 291.798. Tevens is een bedrag van € 14.973 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 24 december 2008 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 augustus 2009, ingekomen op12 augustus 2009, bij rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Inspecteur op het bezwaarschrift.
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 oktober 2012 het beroep gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 290.778 en, zo begrijpt het Hof, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Verder heeft de Rechtbank aanleiding gezien het onderzoek te heropenen ter beoordeling van belanghebbendes verzoek om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 november 2012, ingekomen opdiezelfde dag, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 april 2013 een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft bij brief van 19 juni 2013 een conclusie van dupliek ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft bij brief van 9 juli 2013 nadere stukken ingediend. De Inspecteur heeft bij brief van 25 september 2013 een nader stuk ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2014 te Arnhem. De zaken met de nummers 12/00343, 12/00344 en 12/00345 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mw. mr. [A] en mr. [B], advocaten te [L]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [C],mw. mr. [D] en [E].
1.10.
Belanghebbende heeft ter zitting twee pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt.
1.11.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende is op 3 mei 1979 opgericht. Belanghebbende verricht in 2005 werkzaamheden in de tuinbouw. Enig aandeelhouder en directeur van belanghebbende is [F].
2.2.
De Inspecteur heeft medio 2006 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 2003 en 2004 en de aangiften omzet- en loonbelasting over de periode 2003 en 2004. Begin 2007 is het boekenonderzoek uitgebreid met een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de (nog in te dienen) aangifte vennootschapsbelasting 2005 en de aangiften omzet- en loonbelasting over de periode 2005.
2.3.
Bij brief van 27 november 2008 heeft de Inspecteur aan belanghebbende het volgende geschreven:
“Betreft: afwijking van de aangifte vennootschapsbelasting 2005
Geachte direktie,
Ik heb de aangifte vennootschapsbelasting 2005 van [belanghebbende] nog in behandeling. Een en ander houdt verband met het aangekondigde en lopende boekenonderzoek over de jaren 2003 t/m 2005.
Ter behoud van rechten en vooruitlopend op het verslag van het boekenonderzoek zal ik heden de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2005 ten name van [belanghebbende] opleggen, mede gebaseerd op het lopende boekenonderzoek.
Afwijking(en) per onderdeel van de aangifte
1. Voorziening dubieuze debiteuren
Betreft een (voorlopige) correctie ad € 242.491 op de niet aangetoonde dotatie aan de voorziening dubieuze debiteuren.
2. Overige vorderingen en overlopende activa
In het jaar 2005 is ten laste van de winst een bedrag gebracht ad € 93.855. In de jaarrekening van 2005 is de actiefpost met de omschrijving “lening [G]” teruggebracht van € 93.855 naar nihil. De zakelijkheid van de last, kan tot op heden nog niet worden aangetoond.
3. Overige bedrijfskosten
Betreft een (voorlopige) correctie ad € 74.194 op de bedrijfskosten, nu de zakelijkheid nog niet kan worden aangetoond.
Berekening
Aangegeven belastbare bedrag/belastbare winst -/- € 118.742
Correcties:
Voorziening dubieuze debiteuren € 242.491
Overige vorderingen en overlopende activa € 93.855
Overige bedrijfskosten € 74.194
Vastgestelde belastbare winst en bedrag € 291.798”
2.4.
Met dagtekening 20 december 2008 is de onderhavige aanslag vennootschapsbelasting 2005 opgelegd overeenkomstig de berekening in voornoemde brief.
2.5.
Van het boekenonderzoek is op 9 oktober 2009 een rapport opgemaakt.
2.6.
Belanghebbende heeft in 2005 onder meer de volgende kosten ten laste van de winst gebracht:
Representatiekosten € 2.112
Verpakkingsmateriaal -/- 56
Vervoerskosten 549
Niet-aftrekbare kosten 117
Kantoorbehoeften 608
Drukwerk 192
Kleine aanschaffingen 30
Porti 82
Automatiseringskosten 1.081
Contributies en bijdragen 138
Administratiekosten 19.336
Accountantskosten 24.614
Advocaatkosten 20.460
Overige algemene kosten 4.931
Totaal € 74.194
2.7.
Facturen van de hierboven vermelde kosten zijn in de administratie van belanghebbende aangetroffen. De kosten zijn bij het vaststellen van de aanslag gecorrigeerd, omdat de zakelijkheid van de kosten niet was aangetoond. Blijkens het verweerschrift in de beroepsprocedure acht de Inspecteur de zakelijkheid van de kosten voor kantoorbehoeften, drukwerk, porti en contributies en bijdragen tot een totaalbedrag van € 1.020 bewezen, zodat deze kosten alsnog in mindering komen op de winst.
2.8. De Inspecteur heeft op 3 mei 2011 bij de Cypriotische belastingautoriteiten informatie opgevraagd inzake [H] Limited, [I] Limited en [J] Limited. In augustus 2011 is door de Cypriotische belastingautoriteiten gereageerd op dit verzoek. Ten aanzien van de eerstgenoemde vennootschappen luidt de reactie – die door de Inspecteur deels geanonimiseerd is overgelegd - onder meer als volgt:
“The accountants and the nominee directors of the company informed us that they have no information regarding this trader. They have lost contact with the company. The case of de-registration will be examined. The only documentation available is attached in APPENDIX 1.”
2.9.
Ten aanzien van [J] Limited is de reactie onder meer als volgt:
“The director of the company, Mr. [F], informed us on the 14th of June 2011 that on the 7th of July 2010 the Holland Authorities took all the computers of the company as well as all the documents. A copy from the police is attached in APPENDIX 1. Up until now, they have not received their documents back.”
2.10. De Rechtbank heeft overwogen dat de Inspecteur geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan, dat belanghebbende mitsdien terecht in beroep is gekomen tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar en dat partijen aan de Rechtbank hebben verzocht zelf inhoudelijk in de zaak te voorzien. Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen toepassing vindt met betrekking tot de informatie die is verkregen van de Cypriotische belastingautoriteiten nu het geen stukken betreft in de zin van artikel 8:42 Awb, dat bij het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting 2005 het motiverings- en verdedigingsbeginsel niet zijn geschonden, en dat de correcties terecht zijn aangebracht.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of de aanslag vennootschapsbelasting 2005 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat de inlichtingen die zijn verkregen van de Cypriotische belastingautoriteiten stukken betreffen in de zin van artikel 8:42 Awb zodat daarop het bepaalde in artikel 8:29 Awb toepassing vindt. Verder betoogt belanghebbende dat gelet op het arrest Sopropé het verdedigingsbeginsel is geschonden en dat de correcties ten onrechte zijn aangebracht. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte (verlies van € 118.742). De Inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot verdere vermindering van de aanslag met een bedrag van € 528 – dit betreft niet-aftrekbare representatiekosten die de Inspecteur ten onrechte nogmaals had gecorrigeerd – en tot verrekening van een verlies van € 18.745 – met welke verliesverrekening belanghebbende ter zitting heeft ingestemd – zodat de aanslag dient te worden verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van € 271.505.
3.4.
Verder heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hogerberoepsfase.
4. Overwegingen
Verdedigingsbeginsel
4.1.
Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2008, Sopropé, C-349/07, het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging heeft geschonden, door belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de onderhavige aanslag niet op enigerlei wijze in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de elementen waarop de aanslag is gebaseerd.
4.2.
De verplichting voor de belastingadministratie die voortvloeit uit voornoemd verdedigingsbeginsel geldt blijkens voornoemd Sopropé-arrest voor besluiten die binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen (zie ook HvJ EU 11 december 2014, Boudjlida, C-249/13, punt 40). Naar het oordeel van het Hof valt onderhavige aanslag vennootschapsbelasting buiten de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht, zodat belanghebbendes beroep op het verdedigingsbeginsel reeds daarom faalt.
4.3.
Ook al zou te dezen het verdedigingsbeginsel zijn geschonden – het Hof laat dit in het midden – dan nog leidt dat niet tot het door belanghebbende gewenste gevolg. Blijkens het arrest HvJ EU 3 juli 2014, Kamino en Datema, C-129/13 en C-130/13, punt 80, leidt schending van de rechten van de verdediging pas tot nietigverklaring van het na afloop van de administratieve procedure genomen besluit, wanneer deze procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben. Nu belanghebbende geen omstandigheden heeft aangevoerd die meebrengen dat door de schending hem de mogelijkheid is ontnomen zich zodanig te verweren dat de administratieve procedure een andere afloop had kunnen hebben, faalt het betoog van belanghebbende.
Afwaardering debiteuren
4.4.
Belanghebbende heeft in 2005 haar in 2004 ontstane vordering op [K] Ltd ten bedrage van € 368.932 afgewaardeerd tot € 90.000. Verder heeft belanghebbende in 2005 haar in 2004 ontstane vordering op [M] BV ten bedrage van € 22.108 afgewaardeerd tot nihil. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat ultimo 2005 de (werkelijke) waarde van deze vorderingen lager is dan de nominale waarde ervan. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.5.
Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat de desbetreffende debiteuren al geruime tijd in verzuim waren om de facturen te betalen, dat aanmaningen zijn verzonden en dat deze debiteuren in staat van faillissement zijn geraakt. Gelet op de betwisting door de Inspecteur is het aan belanghebbende om haar stelling aannemelijk te maken. Nu belanghebbende geen relevante bewijsmiddelen heeft overgelegd, acht het Hof belanghebbende niet geslaagd in haar bewijs dat voornoemde vorderingen reeds in 2005 onvolwaardig zijn geworden. Van een afwaardering kan derhalve geen sprake zijn, zodat belanghebbende geen bedrag ten laste van haar winst kan brengen.
Afvoeren vermogensbestanddeel “lening [G]”
4.6.
Verder heeft belanghebbende gesteld dat de “lening [G]” ten bedrage van € 93.855 ten onrechte in 2004 is geactiveerd en dat het afvoeren van dit vermogensbestanddeel van de balans ten laste van het fiscale resultaat in 2005 kan worden gebracht. De Inspecteur betwist dat het afvoeren van dit vermogensbestanddeel ten laste van het resultaat in 2005 kan worden gebracht, nu de activering in 2004 niet ten gunste van het resultaat is gekomen. De Inspecteur heeft dit gestaafd met boekingen uit het grootboek van belanghebbende van de jaren 2004 en 2005.
4.7.
De balanscontinuïteit brengt mee dat de beginbalans van 2005 gelijk is aan de eindbalans van 2004. Nu in deze eindbalans een fout is gemaakt – de “lening [G]” is ten onrechte te boek gesteld – dient van de balanscontinuïteit te worden afgeweken. Toepassing van de foutenleer brengt mee dat bij de berekening van de winst voor 2005 dient te worden uitgegaan van een gecorrigeerde balans waarin de “lening [G]” niet is opgenomen. Deze lening kan zonder gevolgen voor het fiscale resultaat van de balans worden afgevoerd. Dit kan anders zijn als in 2004 bij de activering van de “lening [G]” een bijtelling bij de winst heeft plaatsgevonden.
4.8.
Gelet op de betwisting door de Inspecteur is het aan belanghebbende om haar stelling aannemelijk te maken dat in 2004 bij de activering van de “lening [G]” een bijtelling bij de winst heeft plaatsgevonden, zodat dit vermogensbestanddeel in 2005 van de balans kan worden afgevoerd ten laste van het fiscale resultaat. Belanghebbendes gemachtigde heeft in dat verband slechts opgemerkt dat zij ervan is uitgegaan dat bij de activering in 2004 een bijtelling bij de winst heeft plaatsgevonden. Met deze opmerking acht het Hof, mede gelet op hetgeen de Inspecteur daar tegenover heeft gesteld, belanghebbende niet geslaagd in haar bewijs. Het afvoeren van de balans van het vermogensbestanddeel “lening [G]” heeft derhalve geen gevolgen voor het fiscale resultaat in 2005.
Winstcorrectie bedrijfskosten
4.9.
De door een vennootschap gedane uitgaven ontberen slechts dan een zakelijk karakter – en kunnen derhalve slechts dan niet ten laste van de winst worden gebracht – indien en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s) (vgl. HR 14 juni 2002, nr. 36.453, ECLI:NL:HR:2002:AB2865, enHR 18 april 2008, nr. 07/10035, ECLI:NL:HR:2008:BC9548. De bewijslast dienaangaande rust op de inspecteur.
4.10.
De Inspecteur heeft ter zitting aangegeven niet aan deze bewijslast te kunnen voldoen. Volgens de Inspecteur bestaat er evenwel aanleiding voor omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege schending van de informatieplicht (artikel 47 AWR) en de administratieplicht (artikel 52 AWR). Een informatiebeschikking op grond van artikel 52a AWR is volgens de Inspecteur niet vereist voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.11.
Het Hof gaat ervan uit dat in zaken als de onderhavige, waarin op 1 juli 2011 beroep aanhangig is, artikel 27e AWR van toepassing is zoals deze bepaling van kracht was vóór1 juli 2011. De met ingang van 1 juli 2011 in werking getreden tekst van artikel 27e AWR, bezien in samenhang met het per die datum in werking getreden artikel 52a AWR (informatiebeschikking), kan naar het oordeel van het Hof niet zijn bedoeld voor situaties waarin op 1 juli 2011 beroep aanhangig is en de inspecteur niet tot het nemen van een informatiebeschikking bevoegd is. Het nemen van een informatiebeschikking houdt immers verband met het uitoefenen van de informatiebevoegdheden op grond van artikel 47 AWR die de Inspecteur op basis van het arrest HR 10 februari 1988, nr. 23.925, BNB 1988/160, in de beroepsfase niet kan uitoefenen. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat in diezelfde fase ook het nemen van een daarmee verband houdende informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, AWR, niet (meer) is toegestaan.
4.12.
Naar het oordeel van het Hof heeft hetzelfde te gelden als het gaat om de naleving van de administratieplicht op grond van artikel 52 AWR. Blijkens de tekst van artikel 52a AWR dient ook bij schending van de administratieplicht een informatiebeschikking te worden gegeven. Het nemen van een dergelijke informatiebeschikking kan op grond van artikel27e AWR een omkering en verzwaring van de bewijslast teweegbrengen. Vanaf de beroepsfase staan partijen in de rechtsstrijd als gelijken tegenover elkaar. Gelet daarop kan niet worden aanvaard dat in die fase een procespartij (de inspecteur) bevoegdheden uitoefent die aan hem toekomen jegens de belastingplichtige. In de beroepsfase is derhalve ook het nemen van een informatiebeschikking vanwege schending van de administratieplicht niet toegestaan. Dit brengt mee dat in zaken waarin op 1 juli 2011 beroep aanhangig was, de sanctie van artikel 27e AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast) toepassing kan vinden zonder dat een informatiebeschikking is genomen.
4.13.
In zaken als de onderhavige, waarin het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de inspecteur, kan de rechter echter op grond van artikel 27a AWR bepalen dat de inspecteur tijdens de beroepsfase van zijn in artikel 47 tot en met 56 AWR genoemde bevoegdheden gebruik kan blijven maken. Dit brengt mee dat ook in deze zaken waarin op 1 juli 2011 beroep aanhangig was, de inspecteur de mogelijkheid heeft tot het uitoefenen van de informatiebevoegdheden, waaronder de in artikel 52a AWR genoemde bevoegdheid tot het nemen van een informatiebeschikking. De met ingang van 1 juli 2011 in werking getreden tekst van artikel 27e en 52a AWR moet naar het oordeel van het Hof derhalve onverkort in deze zaken worden toegepast.
4.14.
Gelet op het bepaalde in artikel 27a AWR had de Inspecteur in het onderhavige geval de mogelijkheid tot het nemen van een informatiebeschikking in de beroepsfase. De omstandigheid dat de Inspecteur uitdrukkelijk heeft afgezien van toepassing van artikel 27a AWR (zie nader stuk bij Rechtbank van 25 april 2012), maakt dit niet anders. Nu de Inspecteur geen informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a AWR heeft genomen, kan artikel 27e AWR (omkering en verzwaring bewijslast) in het onderhavige geval geen toepassing vinden.
4.15.
Ook het hiernavolgende brengt mee dat bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard.
4.16.
Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende de informatieplicht van artikel 47 AWR geschonden nu belanghebbendes directeur [F] tijdens besprekingen op27 maart 2007 en 28 mei 2008 mondeling gestelde vragen onbeantwoord heeft gelaten. In dat verband wijst de Inspecteur op een door hem zelf voorafgaand aan de bespreking opgestelde vragenlijst en op door hem zelf gemaakte aantekeningen van beide besprekingen (zie bijlage 3 bij repliek in eerste aanleg). Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat van de vragenlijst een aantal vragen tijdens de bespreking van 27 maart 2007 aan de orde is geweest en dat hij niet kan aangeven welke door hem gestelde vragen onbeantwoord zijn gebleven. Ook uit het handgeschreven verslag van de bespreking van 28 mei 2008 kan dit niet worden afgeleid. Gelet op het vorenstaande kan niet worden geconcludeerd dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 47 AWR. En al zou sprake zijn van een schending, dan weegt deze naar het oordeel van het Hof niet zo zwaar dat deze de in artikel 27e AWR voorziene sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt.
4.17.
Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende verder nog de administratieplicht van artikel 52 AWR geschonden. Redengevend daarvoor is dat de inlichtingen die de Inspecteur in augustus 2011 van de Cypriotische autoriteiten heeft verkregen – welke inlichtingen de Inspecteur deels geanonimiseerd in het geding heeft ingebracht – niet in de administratie van belanghebbende zijn aangetroffen. De Inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat deze tekortkoming in de administratie niet relevant is voor de heffing van vennootschapsbelasting. Gelet op deze verklaring moet worden geoordeeld dat de tekortkoming in de administratie onvoldoende ernstig is om de omkering en verzwaring van de bewijslast voor de vennootschapsbelasting te rechtvaardigen.
4.18.
Nu er geen aanleiding bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast en de Inspecteur daarnaast heeft aangegeven niet aan de (normale) bewijslast te kunnen voldoen, moet ervan worden uitgegaan dat de door belanghebbende gedane bedrijfsuitgaven zoals genoemd in 2.6 niet zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbendes aandeelhouder. Deze uitgaven ten bedrage van € 74.194 zijn derhalve aftrekbaar van de winst.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.19.
De Inspecteur heeft zitting verklaard dat de enige reden om de (deels geanonimiseerde) inlichtingen van de Cypriotische autoriteiten in dit geding in te brengen, is geweest om de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast te bewerkstelligen (zie 4.17). Nu deze sanctie geen toepassing kan vinden, komt het belang te ontvallen aan belanghebbendes betoog dat ter zake van de inlichtingen die zijn verkregen van de Cypriotische autoriteiten de geheimhoudingsprocedure van artikel 8:29 Awb toepassing moet vinden. Dit betoog behoeft dan ook geen behandeling.
Immateriële schadevergoeding
4.20.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de hogerberoepsfase. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
4.21.
Vast staat dat het hogerberoepschrift op 16 november 2012 door het Hof is ontvangen en dat de hogerberoepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van het Hof. De behandeling van het hoger beroep heeft derhalve meer dan twee jaar geduurd, zodat de redelijke termijn in zoverre is overschreden. De overschrijding van één maand en zeven dagen is volledig te wijten aan binnen het Hof gelegen omstandigheden.
4.22.
Als uitgangspunt voor de schadevergoeding dient een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Het Hof ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.
4.23.
Het Hof zal de Staat in de onderhavige zaak veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500.
4.24.
Blijkens de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014,nr. 436935, ziet de Minister van Veiligheid en Justitie af van het voeren van verweer ter zake van het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
Heffingsrente
4.25.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag wordt verminderd, dient de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Slotsom
4.26.
Het hoger beroep van belanghebbende dient gegrond te worden verklaard. Het belastbare bedrag van € 291.798 dient te worden verminderd met de bedrijfskosten ad€ 74.194 en een te verrekenen verlies van € 18.745, ofwel tot een belastbaar bedrag van€ 198.859.
5. Proceskosten
Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.217,50 (1 punt voor hogerberoepschrift, 0,5 punt voor repliek, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 487).
6. Beslissing
Het Hof:
– verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond;
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van€ 198.859;
– vermindert de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van€ 1.217,50;
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115 vergoedt, en
– veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. C.M. Ettema enmr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 december 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.