Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 556 [Vastleggen gegevens uit inbeslaggenomen geautomatiseerd werk]
Geldend
Geldend van 01-10-2022 tot 01-10-2025
- Bronpublicatie:
22-06-2022, Stb. 2022, 276 (uitgifte: 06-07-2022, kamerstukken: 35869)
- Inwerkingtreding
01-10-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-09-2022, Stb. 2022, 362 (uitgifte: 20-09-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk, in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die gedurende een periode van drie dagen na inbeslagneming zijn opgeslagen op het geautomatiseerd werk. De officier van justitie kan dit bevel geven tot uiterlijk drie dagen na de inbeslagneming.
2.
De officier van justitie kan, ook in het geval hij in de drie dagen na de inbeslagneming van het geautomatiseerd werk nog geen bevel heeft gegeven, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die gedurende een periode van ten hoogste drie maanden na de inbeslagneming zijn opgeslagen op het geautomatiseerd werk.
3.
Het bevel, bedoeld in het tweede lid, kan na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, telkens verlengd worden door de officier van justitie voor een periode van ten hoogste drie maanden, tot een periode van in totaal zes maanden.
4.
Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
- a.
het strafbaar feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
- b.
de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid zijn vervuld;
- c.
de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van het inbeslaggenomen geautomatiseerd werk;
- d.
het soort geautomatiseerd werk;
- e.
de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en
- f.
de geldigheidsduur van het bevel.
5.
Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval het bevel binnen drie dagen op schrift.
6.
De machtiging van de rechter-commissaris wordt op vordering van de officier van justitie verleend en is schriftelijk. Bij dringende noodzaak kan de machtiging mondeling worden gegeven. De rechter-commissaris stelt in dat geval de machtiging binnen drie dagen op schrift.
7.
De artikelen 125k, 125l en 125n zijn van overeenkomstige toepassing.
8.
Het bevel van de officier van justitie wordt beëindigd indien het beslag van een geautomatiseerd werk wordt beëindigd op grond van artikel 116, eerste lid.