Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 74 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 74 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
Het dagelijks voedselrantsoen moet, wat hoeveelheid, hoedanigheid en afwisseling betreft, voldoende zijn om de krijgsgevangenen in goede gezondheid te houden en gewichtsverlies of stoornissen door gemis aan bepaalde stoffen te voorkomen. Rekening moet ook worden gehouden met de voeding waaraan de krijgsgevangenen gewend waren.
2.
De gevangenhoudende Mogendheid zal aan krijgsgevangenen die arbeid verrichten, de extra voeding verstrekken, nodig om de arbeid waarvoor zij worden gebruikt, te kunnen verrichten.
3.
Voldoende drinkwater moet aan de krijgsgevangenen worden verstrekt. Het gebruik van tabak is geoorloofd.
4.
Krijgsgevangenen zullen zoveel mogelijk deel hebben aan de bereiding van hun maaltijden; zij mogen daartoe te werk worden gesteld in de keukens. Zij zullen bovendien de middelen ontvangen om zelf het extra voedsel waarover zij mochten beschikken, toe te bereiden.
5.
Behoorlijke lokaliteiten voor het nuttigen der maaltijden moeten beschikbaar zijn.
6.
Alle collectieve krijgstuchtelijke maatregelen met betrekking tot de voeding zijn verboden.