Rb. Overijssel, 09-09-2015, nr. ak, 15, 472
ECLI:NL:RBOVE:2015:4193
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
09-09-2015
- Zaaknummer
ak_15_472
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2015:4193, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 09‑09‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:2375
Uitspraak 09‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht; met Wob-procedure enkel bedoeld een proceskostenvergoeding te verkrijgen in bezwaar en evt. beroep.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/472
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te Maastricht, eiser,
gemachtigde: [juridisch adviseur] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal,
verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft verweerder op 5 juni 2014 verzocht op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan hem openbaar te maken alle documentatie betrekking hebbende op de ondernemingsraad (OR) over de jaren 2012 en 2013, waarbij onder andere gedacht kan worden aan de notulen, het OR- jaarverslag, de agenda voorafgaand aan de vergaderingen etc.
Bij besluit van 1 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten eisers verzoek niet in behandeling te nemen op de grond dat de gevraagde stukken geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen zoals de Wob op het oog heeft.
Bij besluit van 13 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ontvankelijk en ongegrond verklaard en het besluit van 1 juli 2014 onder verbetering van de formulering in stand gelaten. Daarnaast is beslist dat de gevraagde proceskosten niet vergoed worden en dat geen dwangsom verschuldigd is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015.
Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door [naam] , vervanger van de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Maas.
Overwegingen
1. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het beroep kan worden ontvangen. Daartoe is van belang dat van de zijde van verweerder ter zitting is opgemerkt dat er mogelijk sprake is van misbruik van recht.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), zie onder meer ECLI:NL:RVS:2014:4135, volgt dat zwaarwichtige gronden vereist zijn om tot het oordeel te komen dat iemand misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid.
2. Verweerder heeft hierover ter zitting naar voren gebracht dat meerdere Wob-verzoeken zijn ontvangen in het kader van een te verrichten onderzoek, ook naar bijvoorbeeld uitbetaalde dwangsommen en bedrijfsuitjes, , zonder dat daarop ooit een rapport is gepubliceerd. In de voorliggende zaak is overigens geen dwangsom verbeurd, maar in een andere bij verweerder aanhangige zaak speelt dat wel.
3. Van de zijde van eiser is gereageerd met de stelling dat in de voorliggende zaak geen sprake is van misbruik van recht, dat door eiser of zijn gemachtigde geen Wob-verzoeken in het kader van een dwangsomonderzoek zijn gedaan, dat ook in eerdere procedures niet is gebleken van misbruik van recht en dat Wob-verzoeken omtrent personeelsuitjes zien op een onderzoek dat door de gemachtigde van eiser is ingesteld.
4. Dit laatste komt niet overeen met informatie uit bijvoorbeeld een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland, welke procedure de rechtbank ambtshalve bekend is en die ziet op een verzoek van eiser om informatie over personeelsuitjes. In de betreffende procedure werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder is de rechtbank eveneens ambtshalve bekend met Wob-verzoeken van eiser in het kader van dwangsomonderzoeken.
Daarnaast is de rechtbank ambtshalve bekend met een beroepszaak naar aanleiding van een verzoek van de gemachtigde van eiser om openbaarmaking van (alle) documenten over 2012 en 2013 met betrekking tot de ondernemingsraad van een andere gemeente. In de betreffende procedure bij de rechtbank Den Haag werd de gemachtigde van eiser bijgestaan door een (andere) jurist als gemachtigde.
Ook is bij deze rechtbank een zaak aanhangig (geweest) (met procedurenummer 15/25), waarin een met het huidige Wob-verzoek vergelijkbaar Wob-verzoek van eiser is gepreciseerd door te verzoeken om openbaarmaking van jaarverslagen van de ondernemingsraad over 2012 en 2013, alsmede de notulen over de jaren 2012 en 2013 waarin de Wob aan bod komt.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de gemachtigde in dit kader opgemerkt, dat eiser bezig is met een onderzoek naar ondernemingsraden bij gemeentes. In de pleitnotitie is hierover gemeld dat eiser met zijn verzoek wilde controleren of de gemeente überhaupt een ondernemingsraad heeft en “om te bezien over welke onderwerpen en in welke mate de OR haar bevoegdheden uitoefent”. De vertegenwoordiger ter zitting kon niet verklaren waarom de inhoud van de genoemde Wob-verzoeken verschilt.
5. De rechtbank stelt tenslotte vast:
- dat in de voorliggende zaak door eiser een zeer ruim gesteld Wob-verzoek is ingediend;
- dat vervolgens in het bezwaarschrift is gemeld dat eiser op grond van de Wob verzocht om het OR-jaarverslag over 2012 en 2013, notulen en de agenda van de OR, onder toevoeging van het verzoek de gevraagde documenten alsnog te verstrekken en
- dat eerst na de zitting van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Oldenzaal, waar eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen, en na ontvangst van het advies van die commissie aanvullende bezwaargronden zijn ingediend, waarbij is gemeld dat eiser wenste te benadrukken dat (..) er “immers is gevraagd om alle informatie betreffende de OR”. Verweerder heeft hierop de termijn voor het afgeven van een beslissing op bezwaar verdaagd. Op 2 januari 2015 is per fax een ingebrekestelling verstuurd. Verweerder heeft vervolgens kans gezien binnen twee weken een besluit op bezwaar uit te reiken.
Dit laatste neemt niet weg dat het procesgedrag van de gemachtigde van eiser in deze zaak blijk geeft van handelingen waarvan hij geweten moet hebben dat die een (tijdige) besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Daarbij betrekt de rechtbank dat het haar ambtshalve bekend is dat eiser en zijn gemachtigde veel procedures voeren naar aanleiding van besluitvorming over Wob-verzoeken en over het niet tijdig nemen van besluiten, en derhalve goed op de hoogte zijn van het ten aanzien van zulke procedures geldende recht.
Het handelen van de gemachtigde moet eiser worden toegerekend.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat uit de geschetste gang van zaken, in samenhang met de genoemde omstandigheden, kan worden afgeleid dat zwaarwichtige gronden als bedoeld in de genoemde Afdelingsuitspraak aanwezig zijn. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat eiser deze Wob-procedure, waarin begrepen het namens hem laten voeren van de procedures van bezwaar en beroep, niet heeft beoogd om in documenten neergelegde informatie te verkrijgen of openbaar te doen maken, maar dat het doel voor hem slechts is geweest dat hij een proceskostenvergoeding zou verkrijgen in bezwaar – en eventueel in (hoger) beroep – en/of dat verweerder aan hem de maximale dwangsom zou verbeuren. Eiser en zijn gemachtigde hebben rechten en bevoegdheden zodanig evident aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor zij zijn gegeven, dat dit is te zien als misbruik van recht.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens misbruik van recht. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank niet meer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door (de gemachtigde van) eiser in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Dat biedt grond om eiser (ambtshalve) te veroordelen in de kosten die verweerder in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Nu niet door verweerder is gesteld dat hij dergelijke kosten heeft gemaakt, zal de rechtbank niet tot een proceskostenveroordeling overgaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
de griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.