Einde inhoudsopgave
Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (Interbus-overeenkomst)
Bijlage II b Technische normen voor controles langs de weg
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2003
- Bronpublicatie:
30-06-2001, PbEG 2002, L 321 (uitgifte: 26-11-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-06-2001, PbEG 2002, L 321 (uitgifte: 26-11-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Personenvervoer algemeen
Vervoersrecht / Wegvervoer
Bussen en touringcars als gedefinieerd in artikel 3, moeten zodanig worden onderhouden dat deze door de controlerende autoriteiten als verkeersgeschikt worden beschouwd.
Tot de onderdelen die moeten worden gecontroleerd, behoren die welke als belangrijk voor de veilige en schone bediening van de bus of touringcar worden beschouwd. Eenvoudige functionele controles (verlichting, lichtsignaalinrichting, staat van de banden, enz.), specifieke tests en/of controles worden voor wat het remsysteem en de emissies van het motorvoertuig betreft op de volgende wijze uitgevoerd:
- 1.Remmen
Geëist wordt dat elk onderdeel van het remsysteem en het bedieningsmechanisme in goede en doeltreffende staat worden gehouden en op de juiste wijze is afgesteld.
Het remsysteem van de bus of touringcar moet de volgende drie remfuncties kunnen uitvoeren:
- a)
Bij bussen en touringcars en de aanhangwagens of opleggers daarvan moet het bedrijfsremsysteem het voertuig veilig, snel en doelmatig kunnen vertragen en tot stilstand kunnen brengen, ongeacht de beladingstoestand en de hellingsgradiënt van de weg waarop het voertuig op- of afwaarts rijdt;
- b)
Bij bussen en touringcars en de aanhangwagens en opleggers daarvan moet een parkeerrem de bus of touringcar in stilstand kunnen houden, ongeacht de beladingstoestand op een waarneembare helling, op- of neerwaarts, waarbij de werkbare remvlakken door een inrichting waarvan de werking zuiver mechanisch is, in de remstand worden gehouden;
- c)
Bij bussen en touringcars moet een secundair (nood)remsysteem de bus of touringcar kunnen vertragen en, ongeacht de beladingstoestand, binnen een redelijke afstand tot stilstand kunnen brengen, ook al is het bedrijfsremsysteem defect.
Wanneer twijfel bestaat over de staat van onderhoud van de bus of touringcar, kunnen de controlerende autoriteiten de remprestaties van de bus of touringcar beproeven overeenkomstig enkele of alle bepalingen van bijlage II, punt 1, van Richtlijn 96/96/EG.
- 2.Uitlaatemissies
- 2.1.
Uitlaatemissie
- 2.1.1.Bussen en touringcars met (benzine)motoren met elektrische ontsteking
- a)
Wanneer de uitlaatemissies niet door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem worden beheerst zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:
- 1.
Visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of er lekkages zijn.
- 2.
Eventuele visuele controle van het emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of de voorgeschreven apparatuur is gemonteerd.
Na een redelijke warmloopperiode van de motor (rekening houdend met de aanbevelingen van de voertuigfabrikant) wordt het koolmonoxide(CO)-gehalte van de uitlaatgassen gemeten waarbij de motor stationair (onbelast) loopt.
Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de waarde die door de fabrikant van de bus of touringcar is aangegeven. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten besluiten deze niet als referentiewaarde te gebruiken, mag het CO-gehalte de volgende waarde niet overschrijden:
- —
bij bussen en touringcars die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen tussen de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen verlangen dat de bussen en touringcars aan Richtlijn 70/220/EEG (1) voldoen en 1 oktober 1986: CO — 4,5 vol. %.
- —
bij bussen en touringcars die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen na 1 oktober 1986: CO — 3,5 vol. %.
- b)
Indien de uitlaatemissies door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem worden beheerst zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:
- 1.
Visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of er geen lekkages zijn en alle onderdelen compleet zijn.
- 2.
Visuele controle van het emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of de voorgeschreven apparatuur is gemonteerd.
- 3.
Bepaling van de doelmatigheid van het emissiebestrijdingssysteem van de bus of touringcar door meting van de lambdawaarde en het CO-gehalte van de uitlaatgassen overeenkomstig punt 4 of volgens de procedures van de fabrikant die ten tijde van de typegoedkeuring zijn goedgekeurd. Bij elke proef laat men de motor warm lopen overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant van de bus of touringcar.
- 4.
Uitlaatemissies — grenswaarden
Meting bij stationair toerental van de motor:
Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de door de fabrikant van de bus of touringcar opgegeven waarde. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn, mag het maximum-CO-gehalte niet meer dan 0,5 vol. % bedragen.
Meting bij het hoge onbelaste toerental (motortoerental minstens 2 000 min−1:
CO-gehalte: maximaal 0,3 vol. %.
Lambda: 1 ± 0,03 overeenkomstig de specificaties van de fabrikant.
- 2.1.2.Bussen en touringcars uitgerust met (dieselmotoren met compressieontsteking
Meting van de uitlaatgasopaciteit bij vrije acceleratie (onbelast vanaf stationair toerental tot het begrensde toerental). Het concentratieniveau mag het niveau niet overschrijden dat overeenkomstig Richtlijn 72/306/EEG (1) op de plaat is genoteerd. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende partijen besluiten deze waarde niet als referentie te gebruiken, wordt de volgende grenswaarde voor de absorptiecoëfficiënt gehanteerd:
Maximumabsorptiecoëfficiënt bij:
- —
dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m−1,
- —
dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 3,0 m−1
of equivalente waarden wanneer gebruik wordt gemaakt van apparatuur van een type dat afwijkt van dat welke bij de EG-typegoedkeuring is gebruikt.
- 2.1.3.Testapparatuur
De emissies van bussen en touringcars worden gemeten met apparatuur die ontworpen is om nauwkeurig vast te stellen of aan de voorgeschreven of aan de door de fabrikant aangegeven grenswaarden wordt voldaan.
- 2.2.
Eventueel wordt nagegaan of het diagnostische boord-(On Board Diagnostic (OBD))-emissiecontrolesysteem functioneert.
Voetnoten
Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door de uitstoot van gassen afkomstig van motorvoertuigen (PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1) en rectificatie in PB L 81 van 11.4.1970, blz. 15, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 100 van 19.4.1994, blz. 42).
Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB L 190 van 20.8.1972, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/491/EEG van de Commissie (PB L 238 van 15.8.1989, blz. 43).