Onder verwijzing naar HR 31 januari 2003, NJ 2003/213.
HR, 24-02-2012, nr. 10/02398
ECLI:NL:HR:2012:BU7357
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-02-2012
- Zaaknummer
10/02398
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BU7357
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU7357, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7357
ECLI:NL:PHR:2012:BU7357, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU7357
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑02‑2012
24 februari 2012
Eerste Kamer
10/02398
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
De ambtenaar van HET HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER belast met de invordering,
gevestigd te Heerhugowaard,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en het Hoogheemraadschap.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 103313/HA ZA 08-524 van de rechtbank Alkmaar van 25 februari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.038.673/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 23 februari 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen het Hoogheemraadschap is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Hoogheemraadschap begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 24 februari 2012.
Conclusie 02‑12‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eisers]
tegen
de ambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier belast met de invordering
1.
In dit executiegeschil wordt volstaan met een verkorte conclusie. Het Hoogheemraadschap heeft op 19 juli 2005 respectievelijk op 12 oktober 2006 dwangbevelen uitgevaardigd tegen de huidige eiser tot cassatie (hierna: de belastingplichtige) ter zake van aanslagen waterschapsbelasting in een aantal opeenvolgende jaren. Na betekening van die dwangbevelen heeft een belastingdeurwaarder ter executie beslag gelegd op goederen in de woning van de belastingplichtige. Bij vonnis van 5 maart 2008 heeft de rechtbank te Alkmaar de belastingplichtige niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet, gericht tegen het Hoogheemraadschap1..
2.
Vervolgens hebben de belastingplichtige en zijn echtgenote de ambtenaar van het Hoogheemraadschap, belast met de invordering, in verzet gedagvaard. Bij vonnis van 25 februari 2009 (LJN: BI1239) heeft de rechtbank te Alkmaar het verzet van elk der echtgenoten ongegrond verklaard.
3.
De belastingplichtige en zijn echtgenote hebben bij dagvaarding van 14 juli 2009 tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 23 februari 2010, nr. 200.038.673/01, heeft het hof hen in dit hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het te laat was ingesteld.
4.
De belastingplichtige en zijn echtgenote hebben tijdig2. beroep in cassatie ingesteld tegen genoemd arrest. Het middel klaagt dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, het hoger beroep binnen de wettelijke termijn is ingesteld. Ter toelichting is aangevoerd dat de memorie van antwoord in de appelprocedure (het kantoor van) de advocaat van de belastingplichtige en zijn echtgenote niet tijdig heeft bereikt, zodat zij daarop niet hebben kunnen reageren.
5.
Art. 339 Rv bepaalt dat de termijn van hoger beroep drie maanden is, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2009. Het middel bestrijdt niet de vaststelling van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep eerst op 14 juli 2009 is uitgebracht. Het hof heeft op die grond mogen beslissen dat het hoger beroep te laat is ingesteld. De gestelde — in cassatie overigens niet vaststaande — omstandigheid dat de memorie van antwoord hun advocaat niet tijdig heeft bereikt, brengt hierin geen verandering: de controle op de beroepstermijn verricht de rechter ambtshalve.
6.
De slotsom is dat het middel faalt. Toepassing van art. 81 R.O. wordt in overweging gegeven.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.