Rb. Alkmaar, 25-02-2009, nr. 103313
ECLI:NL:RBALK:2009:BI1239
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
25-02-2009
- Zaaknummer
103313
- LJN
BI1239
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2009:BI1239, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 25‑02‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 25‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Derde komt in verzet tegen beslaglegging maar heeft niet, zoals zij ingevolge het vijfde lid van artikel 438 Rv had moeten doen, de geëxecuteerde gedagvaard. De rechtbank verbindt hieraan geen gevolgen omdat aan de strekking van deze bepaling, namelijk dat de geëxecuteerde in het geding wordt betrokken en desgewenst zijn standpunt kan inbrengen, in dit geval geheel is voldaan. De derde en de geëxecuteerde hebben immers samen en op gelijkluidende gronden de executant gedagvaard en zijn beiden ter zitting verschenen. Tegen een beslissing over kwijtschelding van waterschapsbelasting staat geen beroep open bij de bestuursrechter of, specifiek, de belastingrechter. Dat betekent dat de civiele rechter, als ‘restrechter’, dergelijke beslissingen moet beoordelen. De rechtbank beoordeelt daarom, in het kader van deze verzetprocedure, de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om aan te nemen dat deze afwijzing onrechtmatig is
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
JS/MK
zaaknummer / rolnummer: 103313 / HA ZA 08-524
datum: 25 februari 2009
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
1. [eiser in het verzet sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser in het verzet sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in het verzet,
advocaat mr. A.J. van der Veen,
tegen
DE AMBTENAAR BELAST MET DE INVORDERING VAN HET HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER,
gevestigd te Heerhugowaard,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel.
Eisers in het verzet worden hierna samen aangeduid als Eisers in het verzet, afzonderlijk als Eiser in het verzet sub 1 dan wel als Eiser in het verzet sub 2. Gedaagde in het verzet wordt hierna aangeduid als de ontvanger.
1.De. procedure
- 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de verzetdagvaarding van 26 juni 2008 met producties;
- -
de conclusie van antwoord in oppositie met producties;
- -
het tussenvonnis van 3 september 2008 waarbij een comparitie na antwoord is gelast;
- -
het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 21 november 2008 en de daarin vermelde processtukken.
- I.
de ten uitvoerlegging van het proces-verbaal 21-02-2007 te verhinderen;
- II.
de dwangbevelen ongegrond te verklaren;
- III.
de beslaglegging op andermans goederen onrechtmatig te verklaren;
- IV.
de ontvanger te veroordelen in de kosten van het geding zowel voor Eiser in het verzet sub 1 als voor Eiser in het verzet sub 2.
3.2.De ontvanger voert gemotiveerd verweer.
3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De ontvanger heeft terecht aangevoerd dat ingevolge artikel 17 van de Invorderingswet 1990 - alleen - de belastingschuldige in verzet kan komen tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Vaststaat dat alleen Eiser in het verzet sub 1 in dit geval de belastingschuldige is. Hieruit volgt dat alleen Eiser in het verzet sub 1 in verzet kon komen tegen de dwangbevelen en Eiser in het verzet sub 2 niet.
4.2.Een wettelijke grondslag voor Eiser in het verzet sub 2 om als derde in verzet te komen tegen de beslaglegging is er wel in artikel 438 samen met artikel 456 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Maar de ontvanger heeft terecht aangevoerd dat Eiser in het verzet sub 2 Eiser in het verzet sub 1 niet heeft gedagvaard, zoals zij ingevolge het vijfde lid van artikel 438 Rv had moeten doen. De rechtbank ziet echter aanleiding aan dit gebrek geen gevolgen te verbinden. Aan de strekking van deze bepaling, namelijk dat de geëxecuteerde in het geding wordt betrokken en desgewenst zijn standpunt kan inbrengen, is in dit geval geheel voldaan. Eisers in het verzet hebben immers samen en op gelijkluidende gronden de executant gedagvaard en zijn beiden ter zitting verschenen. De rechtbank merkt daarom het verzet van Eiser in het verzet sub 2 aan als een verzet op grond van artikel 438 samen met artikel 456 Rv, gericht tegen de verkoop van de onroerende zaken waarop beslag is gelegd in de woning van Eiser in het verzet sub 1.
het verzet van Eiser in het verzet sub 1
4.3.Het verzet van Eiser in het verzet sub 1 is gericht tegen de tenuitvoerlegging van beide dwangbevelen en dus ook tegen de daaruit voortgekomen beslaglegging. De rechtbank ziet, gelezen de dagvaarding, niet in dat het niet is gericht tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 12 oktober 2006, zoals de ontvanger heeft gesteld.
Eiser in het verzet sub 1 heeft kort gezegd aangevoerd - naar de rechtbank heeft begrepen - dat de invordering onrechtmatig is omdat er nog procedures lopen over de ingevorderde bedragen, omdat de Hoge Raad bij eerdere arresten het recht op invordering heeft vernietigd, omdat de ontvanger hem ten onrechte geen kwijtschelding heeft verleend, omdat er nog een klacht in behandeling is bij de Nationale Ombudsman, omdat hij recht heeft op verrekening met andere tegoeden en omdat beslag is gelegd op roerende zaken die niet van hem zijn maar van Eiser in het verzet sub 2.
4.4.De onderliggende aanslagen waterschapsbelasting kunnen ingevolge artikel 17 van de Invorderingswet 1990 in deze procedure niet ter beoordeling staan. Dat de Hoge Raad uitspraken heeft gedaan waaruit zou volgen dat de ontvanger deze aanslagen niet meer mag invorderen heeft Eiser in het verzet sub 1 niet aangetoond en heeft de ontvanger weersproken met een toelichting over de inhoud van een tweetal arresten waarvan Eiser in het verzet sub 1 de nummers heeft genoemd. De rechtbank gaat aan dit verweer van Eiser in het verzet sub 1 dan ook voorbij. Wat betreft de in de dwangbevelen begrepen kosten voor aanmaning en voor betekening heeft de ontvanger zich terecht beroepen op de formele rechtskracht van de besluiten tot oplegging van die kosten. Dit houdt in dat de rechtbank van de geldigheid van deze besluiten moet uitgaan nu ze in de daarover gevoerde bestuursrechtelijke procedures - tot heden - in stand zijn gelaten.
4.5.Tegen een beslissing over kwijtschelding van waterschapsbelasting staat geen beroep open bij de bestuursrechter of, specifiek, de belastingrechter. Dat betekent dat de civiele rechter, als 'restrechter', dergelijke beslissingen moet beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan zij daarom, anders dan de ontvanger heeft betoogd, in het kader van een verzetprocedure als deze de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding beoordelen. En nu Eiser in het verzet sub 1 dit punt heeft aangevoerd, moet zij dat ook doen.
4.5.1.De ontvanger heeft gesteld dat zowel hij als het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden heeft beoordeeld of Eiser in het verzet sub 1 kwijtschelding diende te worden verleend op grond van het landelijk geldende kwijtscheldingsbeleid, dat is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en verder uitgewerkt in de Leidraad Invordering Waterschapsbelastingen. Omdat Eiser in het verzet sub 1 een woning met overwaarde in eigendom heeft, beschikt hij over vermogen en kan er volgens de Leidraad geen kwijtschelding worden verleend.
4.5.2.Eiser in het verzet sub 1 heeft gesteld, zo begrijpt de rechtbank, dat de ontvanger de regels voor het verlenen van kwijtschelding niet juist heeft toegepast en dat die toepassing strijdig is met hogere regelgeving. Ook heeft hij betwist over vermogen te beschikken.
4.5.3.De rechtbank stelt vast dat de ontvanger met het in aanmerking nemen van de overwaarde van de woning van Eiser in het verzet sub 1 toepassing heeft gegeven aan de artikelen 11, 12, 27 en 28 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en artikel 26 van de Leidraad invordering 1990. De rechtbank ziet niet in dat hiermee is gehandeld in strijd met de Waterschapswet of andere hogere regelgeving.
De rechtbank is ook niet gebleken dat de genoemde artikelen onjuist zijn toegepast en dat ten onrechte is uitgegaan van overwaarde van de woning van Eiser in het verzet sub 1. Hij heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat die overwaarde er niet is.
1.2.Vervolgens is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.De ontvanger heeft bij beschikkingen van 25 juli 2003, 9 juli 2004 en 24 april 2006 verzoeken van Eiser in het verzet sub 1 om kwijtschelding van aanslagen waterschapsbelasting voor de jaren 2000, 2002, 2003, 2004 en 2006 afgewezen. Bij uitspraken van 3 december 2003, 31 augustus 2004 en 5 juli 2006 heeft het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden de administratieve beroepen van Eiser in het verzet sub 1 tegen deze afwijzingen ongegrond verklaard en deze gehandhaafd.
2.2.De ontvanger heeft op 19 juli 2005 en 12 oktober 2006 dwangbevelen uitgevaardigd tegen Eiser in het verzet sub 1 die op respectievelijk 25 juli 2005 18 oktober 2006 zijn betekend. De dwangbevelen hebben betrekking op niet betaalde aanslagen waterschapsbelasting over de jaren 2000 tot en met 2004 en 2006.
2.3.Vervolgens is op 21 februari 2007 beslag gelegd op roerende zaken in de woning van Eiser in het verzet sub 1.
2.4.Bij beslissing van 26 april 2007 heeft het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden het administratief beroep van Eiser in het verzet sub 2 tegen de beslaglegging op roerende zaken in de woning van Eiser in het verzet sub 1 ongegrond verklaard.
2.5.Over de in de dwangbevelen begrepen kosten voor aanmaning en voor betekening van het dwangbevel heeft Eiser in het verzet sub 1 procedures gevoerd die zijn uitgemond in uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 8 februari 2008 en 6 juni 2008, waarbij de op de onderscheiden dwangbevelen betrekking hebbende hoger beroepen van Eiser in het verzet sub 1 beide ongegrond zijn verklaard.
2.6.Bij brief van 28 maart 2008 heeft de Nationale Ombudsman het Hoogheemraadschap meegedeeld dat het dossier over de klacht van Eiser in het verzet sub 1 over de weigering kwijtschelding te verlenen van waterschapsbelasting over 2007 is gesloten en dat met betrekking tot waterschapsbelasting geen andere (recente) klachten bij het bureau Nationale Ombudsman bekend zijn.
3. Het geschil
3.1. Eisers in het verzet vorderen samengevat:
Verder heeft Eiser in het verzet sub 1 weliswaar gesteld dat de totstandkoming van de beslissingen tot weigering van kwijtschelding procedurele gebreken vertoont, maar hij heeft deze stelling niet met concrete gegevens onderbouwd. Dat de beslissingen als gevolg van de vermeende procedurele gebreken onjuist en daarom onrechtmatig zijn, heeft Eiser in het verzet sub 1 niet gesteld.
4.5.4.De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er geen grond is om aan te nemen dat de weigering Eiser in het verzet sub 1 kwijtschelding van de betrokken aanslagen waterschapsbelastingen te verlenen onrechtmatig is.
4.6.Onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.6 vermelde brief van de Nationale Ombudsman, concludeert de rechtbank, met de ontvanger, dat Eiser in het verzet sub 1 niet heeft aangetoond dat er een door hem aangebrachte zaak in behandeling is bij de Nationale Ombudsman die samenhangt met dit geding. Alleen daarom al passeert de rechtbank dit verweer.
4.7.Voor zover Eiser in het verzet sub 1 betoogt dat hem een recht op verrekening toekomt moet de rechtbank constateren, zoals ook de ontvanger heeft gedaan, dat Eiser in het verzet sub 1 heeft nagelaten aard en omvang van de tegoeden die verrekend zouden moeten worden concreet te benoemen en het bestaan ervan aan te tonen. Alleen daarom al faalt ook dit verweer.
4.8.Wat betreft het verweer van Eiser in het verzet sub 1 dat beslag is gelegd op onroerende zaken van Eiser in het verzet sub 2 overweegt de rechtbank dat, als dat zo is, het in beginsel aan Eiser in het verzet sub 2 zelf is om daartegen op te komen. Gesteld noch gebleken is dat Eiser in het verzet sub 1 een eigen belang heeft in verzet te komen omdat de onroerende zaken niet van hem zouden zijn. Bovendien is Eiser in het verzet sub 2 ook daadwerkelijk in verzet gekomen tegen de verkoop van, naar ook zij stelt, haar onroerende zaken. De rechtbank ziet in de stelling van Eiser in het verzet sub 1 dat beslag zou zijn gelegd op goederen van Eiser in het verzet sub 2 dan ook geen grond om diens verzet te honoreren.
4.9.Ook in wat Eiser in het verzet sub 1 overigens heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding kunnen vinden om zijn verzet gegrond te verklaren. De rechtbank zal het verzet van Eiser in het verzet sub 1 dan ook ongegrond verklaren.
het verzet van Eiser in het verzet sub 2
4.10.Eiser in het verzet sub 2 heeft gesteld dat de zaken waarop beslag is gelegd haar toebehoren.
De rechtbank stelt voorop dat wie een zaak houdt, wordt vermoed deze voor zichzelf te houden en dat de bezitter van een zaak wordt vermoed rechthebbende te zijn. Eisers in het verzet zijn buiten gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Vaststaat dat beslag is gelegd op zaken die zich in de woning van Eiser in het verzet sub 1 bevonden. Daarmee bestaat het vermoeden dat Eiser in het verzet sub 1 rechthebbende is van deze zaken. Dit vermoeden wordt bevestigd doordat Eiser in het verzet sub 2 en Eiser in het verzet sub 1 ter comparitie hebben verklaard dat zij feitelijk gescheiden van tafel en bed leven, dat de woning waarin de beslaglegging heeft plaatsgevonden eigendom is van Eiser in het verzet sub 1 en dat Eiser in het verzet sub 2 een woning in Leiderdorp bewoont.
Volgens Eiser in het verzet sub 2 zou beslag zijn gelegd op een deel van haar bedrijfsinboedel. Zij heeft echter niet weersproken dat zij pas op 5 april 2007 een nevenvestiging van haar belastingadvieskantoor, in de woning van Eiser in het verzet sub 1, heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Uit de onder 2.4 genoemde beslissing blijkt dat deze inschrijving pas is gedaan nadat in het kader van het administratief beroep van Eiser in het verzet sub 2 tegen de beslaglegging aan haar was gevraagd te bewijzen dat de zaken waarop beslag was gelegd aan haar toebehoren.
Eiser in het verzet sub 2 heeft, ter onderbouwing van haar stelling dat de zaken waarop beslag is gelegd haar toebehoren, kopieën van bonnen overgelegd. De rechtbank moet echter vaststellen dat op slechts een deel van de bonnen de naam van Eiser in het verzet sub 2 voorkomt en dat uit de bonnen niet blijkt dat de betrokken zaken aan haar zijn geleverd en zo ja, dat zij ze heeft behouden. De aanwezigheid van al deze zaken in de woning van Eiser in het verzet sub 1 wijst daar immers niet op.
Daarbij heeft Eiser in het verzet sub 2 verwezen naar de boekhouding van haar kantoor, waaruit zou blijken dat de zaken waarop beslag is gelegd haar toebehoren. Ter zitting heeft Eiser in het verzet sub 1 hierover echter verklaard dat daaruit niet blijkt wie de zaken heeft gekocht en dat er niet in staat dat de betrokken spullen van Eiser in het verzet sub 2 zijn. De rechtbank moet ook vaststellen dat Eiser in het verzet sub 2 op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat alle zaken waarop beslag is gelegd concreet in deze boekhouding omschreven zouden zijn.
Ten slotte stelt de rechtbank nog vast dat uit het proces-verbaal van de beslaglegging blijkt dat onder meer beslag is gelegd op zaken die zich in een slaapkamer en de woon kamer bevonden en dat het grotendeels gaat om gewone huishoudelijke inboedel.
Voor zover Eiser in het verzet sub 2 nog heeft gesteld dat ook beslag is gelegd op goederen die toebehoren aan de zoon van haar en Eiser in het verzet sub 1, gaat de rechtbank hieraan voorbij omdat zij deze stelling niet adequaat heeft toegelicht of onderbouwd.
Dit alles overziend concludeert de rechtbank dat Eiser in het verzet sub 2 onvoldoende feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat de zaken waarop beslag is gelegd aan haar toebehoren. Daarom passeert de rechtbank haar bewijsaanbod. De rechtbank zal dan ook niet verklaren dat het beslag onrechtmatig is gelegd en het verzet van Eiser in het verzet sub 2 ongegrond verklaren.
de proceskosten
4.11.Eisers in het verzet zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet geen reden ze daarbij te veroordelen tot vergoeding van de daadwerkelijk door de ontvanger gemaakte kosten. Ze overweegt hiertoe dat, anders dan de ontvanger heeft gesteld, het namelijk niet zo is dat geen van de gronden die Eisers in het verzet hebben aangevoerd in deze verzetprocedure aan de orde kunnen komen. Ook overigens ziet de rechtbank onvoldoende reden om te concluderen dat Eisers in het verzet door gebruik te maken van de hun bij wet geboden mogelijkheid in verzet te komen, misbruik hebben gemaakt van hun procesrecht. Daarom zal de rechtbank bij de begroting van de proceskosten van de ontvanger uitgaan van de gebruikelijke liquidatietarieven.
Aldus heeft de rechtbank deze kosten begroot op euro 254,- voor vast recht en euro 904,- voor salaris advocaat, waarbij voor het opstellen van de verzetdagvaarding en het bijwonen van de comparitie in totaal twee punten is toegekend en euro 452,- per punt is gerekend. Dit is in totaal euro 1.158,-. Daarbij wijst de rechtbank de gevorderde rente bij niet-tijdige betaling van deze proceskosten toe.
5.De. beslissing
De rechtbank
5.1.verklaart het verzet van Eiser in het verzet sub 1 ongegrond;
5.2.verklaart het verzet van Eiser in het verzet sub 2 ongegrond;
5.3.wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4.veroordeelt Eisers in het verzet in de proceskosten, aan de zijde van de ontvanger tot op heden begroot op euro 1.158,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag ingaande veertien dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis;
5.5.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Kraefft en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2009.