Hof Amsterdam, 01-12-2015, nr. 200.161.364-01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2015:4970
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-12-2015
- Zaaknummer
200.161.364-01 NOT
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:4970, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑12‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
Uitspraak 01‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Klacht van vier notarissen tegen een notaris. Klagers verwijten de notaris onder meer dat hij in 2013 en 2014 een groot aantal akten (meer dan één procent) buiten zijn plaats van vestiging heeft gepasseerd, dat hij niet de beschikking had over alle onder zijn protocol vallende kwaliteitsrekeningen en dat hij niet op correcte wijze aan betrokken derden heeft meegedeeld dat zijn vader (oud-notaris) en zijn voorganger (thans oud-notaris) enkele dagdelen werkzaam zijn voor zijn kantoor. De kamer heeft klagers deels niet-ontvankelijk verklaard, de klacht deels ongegrond en deels gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het hof vernietigt de bestreden beslissing, verklaart de klacht deels ongegrond en deels gegrond en legt de notaris voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen v. en vi. de maatregel van berisping op.
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.161.364/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2014/29
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 december 2015
inzake
1. [klager] ,
notaris te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
2. [klager] ,
notaris te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
3. [klager] ,
notaris te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
4. [klager] , notaris te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.H. Hulshof, advocaat te Leeuwarden.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellanten (hierna tezamen te noemen: klagers) hebben op 17 december 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 20 november 2014 (ECLI:NL:TNORARL:2014:50). De kamer heeft in de bestreden beslissing klagers deels niet-ontvankelijk verklaard, de klacht van klagers tegen geïntimeerde (hierna te noemen: de notaris) deels ongegrond en deels gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.2.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 januari 2015.
1.3.
De notaris heeft op 17 maart 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Klagers hebben bij brief van 4 september 2015 nadere producties (bijlagen A tot en met F) ingediend.
1.5.
De notaris heeft bij brieven van 11 september 2015 en 16 september 2015 nadere producties (producties 23 en 24) ingediend.
1.6.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 september 2015. Klagers 2 tot en met 4 en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager 2 en de gemachtigde van de notaris aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Desgevraagd heeft de gemachtigde van de notaris verklaard geen bezwaar te hebben tegen toelating van de buiten de daarvoor gestelde termijn ingediende producties 23 en 24. Het hof zal deze producties derhalve in de beoordeling betrekken.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Voor zover partijen tegen de vaststelling van die feiten bezwaar hebben gemaakt, zal het hof hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De notaris is per 1 mei 2006 benoemd tot notaris te [gemeente] en voert zijn notarispraktijk door tussenkomst van een vennootschap ( [B.V.] ) waarvan hij enig aandeelhouder is. De notaris heeft het protocol in de gemeente [gemeente] overgenomen van zijn vader, oud-notaris [X] .
3.2.2.
In 2006 is de notaris een samenwerkingsverband aangegaan met (onder anderen) klagers 1, 3 en 4. Ook zij voeren hun notarispraktijk door tussenkomst van vennootschappen.
3.2.3.
Door middel van hun vennootschappen waren de notaris en klagers 1, 3 en 4(mede-)aandeelhouders van [holding] (hierna: [holding] ) die op haar beurt weer enig aandeelhoudster was van (onder meer) [B.V.a] (hierna: [B.V.a] ).
3.2.4.
Begin 2007 hebben de aandeelhouders van [holding] besloten hun samenwerking te beëindigen. Binnen [B.V.a] bestonden op dat moment twee groepen notarissen die gescheiden van elkaar opereerden. De notaris en klagers 1, 3 en 4 behoorden tot dezelfde groep.
3.2.5.
De notaris en klagers 1, 3 en 4 zijn vervolgens samen met klager 2 een nieuw samenwerkingsverband aangegaan in de vorm van een maatschap, die per 1 januari 2007 is opgericht onder de naam [maatschap] . [maatschap] heeft meerdere vestigingen.
3.2.6.
De (zakelijke) ontvlechting van [B.V.a] heeft een aantal jaren geduurd. Betrokkenen hebben verschillende procedures tegen elkaar gevoerd, waaronder twee kortgedingprocedures en een arbitrageprocedure. Op 16 februari 2010 hebben de aandeelhouders van [B.V.a] een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de onderlinge geschillen zijn beslecht. Er is ontvlochten met finale kwijting over een weer, behoudens een aantal posten die betrokkenen hebben voorgelegd aan het BFT.
3.2.7.
Op 14 juni 2012 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de maatschap [maatschap] met ingang van 31 mei 2012 is ontbonden en dat het samenwerkingsverband per die datum is voortgezet in de vorm van een besloten vennootschap. De notaris en klagers oefenden sindsdien hun notarispraktijk uit (via [Vastgoed B.V.] ) in de werkmaatschappij [B.V.b] (hierna: [B.V.b] ).
3.2.8.
Met ingang van 8 november 2012 heeft de notaris het protocol van thans oud-notaris[Y] overgenomen en is hij werkzaam en gevestigd te [plaats] . Tot 8 november 2012 was de notaris werkzaam in de plaatsen [plaats] en [plaats] , beide gelegen in de gemeente [gemeente] .
3.2.9.
Op 18 januari 2013 hebben klagers 3 en 4 samen met een accountant de (financiële) resultaten van [B.V.b] besproken. Op 21 januari 2013 hebben de aandeelhouders van [B.V.b] met de accountant gesproken over een reorganisatie van [B.V.b] . Het verslag van deze vergadering vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende, waarbij met “ [A] ” de notaris wordt bedoeld.
‘(..)
Ziet iedereen het zitten?
[naam] : nee, [plaats] niet
[naam] : doet geen uitspraak, te kort bij de club
[naam] : nee
[naam] : nee
[plaats] wel/ [A] niet. Er is potentie in [plaats] maar niet met [A]
(..)
Drie van de vijf hebben geen vertrouwen in [A] . [naam] sluit zich daarbij aan doch geeft direct aan er moeite mee te hebben en dat er respectvol gehandeld moet gaan worden. [A] accepteert de conclusie van de maatschap. Is teleurgesteld doch zal verder moeten in [plaats] .
Er wordt besloten om niet verder te gaan met [A] .
(..).’
3.2.10.
De notaris is na beëindiging van de samenwerking blijven werken in [plaats] , klagers 1 en 3 in [plaats] , klager 2 in [plaats] en klager 4 in [plaats] . De notaris heeft de huur van de kantoorruimte/werkkamer in [plaats] en de kantoorruimte in [plaats] (welke ruimte werd verhuurd door de ouders van de notaris) aanvankelijk voortgezet. Het vacante protocol, in verband met het defungeren van de notaris als notaris in [gemeente] , is in april 2013 aan de notaris toegewezen. Dit vacante protocol bevat de akten die de notaris (dan wel zijn voorgangers) als notaris in [gemeente] heeft gepasseerd.
3.2.11.
In het kader van de uittreding van de notaris uit [B.V.b] zijn door de aandeelhouders in 2013 meerdere gesprekken gevoerd over de (financiële) afwikkeling en een aantal afspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat de berichtgeving over “het uit elkaar gaan” na afloop van de afwikkeling gezamenlijk naar buiten gebracht zou worden.
3.2.12.
De huur met betrekking tot de kantoorruimte van de notaris in [plaats] is per 1 juli 2013 door de verhuurder opgezegd.
3.2.13.
De notaris heeft in het najaar van 2013 zelfstandig naar buiten toe bekendgemaakt dat hij geen deel meer uitmaakte van [B.V.b] en zelf als notaris te [plaats] verder ging.
3.2.14.
Per 1 oktober 2013 is de notaris door tussenkomst van een nieuw door hem opgerichte vennootschap ( [B.V.c] ) een samenwerkingsverband aangegaan met[Z] , notaris te [plaats] , in de vorm van een maatschap ( [maatschap] ). Dit samenwerkingsverband is kort voor 1 oktober 2013 naar buiten toe bekendgemaakt.
3.2.15.
De huurovereenkomst voor de kantoorruimte/werkkamer te [plaats] is per 31 januari 2015 beëindigd.
3.2.16.
De afwikkeling van de beëindiging van de samenwerking van de aandeelhouders van [B.V.b] is in juni 2015 afgerond.
3.2.17.
In augustus 2015 hebben de notaris en [Z] hun samenwerking beëindigd.
4. Standpunt van klagers
4.1.
Klagers hebben bij brief van 18 maart 2013 een klacht bij de kamer ingediend. In hoger beroep stellen klagers dat de kamer met haar interpretatie van de klacht te vaak de kern van het verwijt mist. Daar waar de kamer aan bepaalde aspecten geen aandacht heeft besteed verzoeken klagers het hof dit wel te doen en de door klagers als vraag geformuleerde punten als klacht te beschouwen en behandelen.
4.2.
De klacht van klagers bevat in hoofdzaak de volgende onderdelen.
i. De notaris neemt door de wijze waarop hij in de periode van 21 januari 2013 tot 1 oktober 2013 een aantal gegevens vermeldt op zijn briefpapier, niet de zorgvuldigheid in acht die een notaris betaamt. Zo vermeldt de notaris in deze periode regelmatig een (onjuiste) kantoornaam in de koptekst, te weten eerst ‘ [maatschap] ’, vervolgens ‘ [maatschap] ’ en weer later ‘ [maatschap] ’. Daarbij vermeldt de notaris in combinatie met deze kantoornamen onjuiste btw- en KvK-nummers onderaan het briefpapier.
ii. De notaris handelt onzorgvuldig door per 1 oktober 2013 een samenwerkingsverband aan te gaan met [Z] en dit kort daarvoor naar buiten te brengen. Het naar buiten brengen van dit nieuwe samenwerkingsverband is in strijd met de afspraak tussen klagers en de notaris om gezamenlijk en tegelijkertijd naar buiten te treden over de uittreding van de notaris uit [B.V.b] . Daarnaast is de notaris het samenwerkingsverband aangegaan voordat de (financiële) ontvlechting van [B.V.b] heeft plaatsgevonden, hetgeen hij achterwege had moeten laten.
iii. De notaris heeft na beëindiging van de samenwerking in het begin van 2013 ten onrechte diverse (kantoor)kosten van de vestiging [plaats] afgewenteld op de vestiging van [B.V.b] in [plaats] . Dit betreft met name loon en pensioenpremies personeel, loonheffingen, huur voor het kantoorpand in [plaats] , kadasterkosten, licentiekosten, contributie voor het lidmaatschap van de KNB en verzekeringspremies. De handelwijze van de notaris met betrekking tot de beëindiging van de huurovereenkomst tussen [B.V.b] en de verhuurder van het kantoorpand in [plaats] , de voortzetting van die huur door alleen de notaris en de afwikkeling van de door klager 2 aan [B.V.b] verschuldigde goodwill, is eveneens klachtwaardig. Door het met onmiddellijke ingang opeisen van de verschuldigde goodwill, handelde de notaris in strijd met hetgeen een fatsoenlijk en redelijk handelend notaris betaamt. Het lag in de rede, mede gezien de eerdere mededelingen en correspondentie, dat de afwikkeling van deze goodwill zou geschieden in het kader van een gemeenschappelijk te vinden oplossing van de geschillen tussen de bij de afwikkeling betrokken partijen.
iv. Ondanks dat de notaris per 8 november 2012 als notaris is gevestigd in [plaats] , heeft hij in 2013 en 2014 nog een groot aantal akten (meer dan één procent van zijn totaal aantal akten op jaarbasis) in [plaats] en/of [plaats] gepasseerd. Hiermee handelt de notaris in strijd met artikel 13 Wna, volgens welk artikel een notaris wel buiten zijn plaats van vestiging ambtelijke werkzaamheden mag verrichten, maar alleen incidenteel. Daarnaast wekt de notaris in diverse advertenties, op zijn website en in de ondertekening van zijne-mails de suggestie dat hij nog steeds kantoor houdt, dan wel notaris is in [gemeente] en dat is in strijd met artikel 19 Verordening beroeps- en gedragsregels (Vbg).
v. De handelwijze van de notaris ter zake van het beheer en de beschikking over de kwaliteitsrekening bij ING Bank van de vestiging [plaats] is onzorgvuldig en in strijd met een aantal bepalingen van de Wet op het notarisambt. Ondanks dat de notaris het protocol van oud-notaris [Y] per 8 november 2012 heeft overgenomen, had hij niet de beschikking over de onder dat protocol vallende kwaliteitsrekening bij ING Bank. Tot de opheffing van die rekening in maart 2013 had (alleen) oud-notaris [Y] de beschikking over de kwaliteitsgelden die op deze rekening stonden. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 15 lid 2 Wna. In de periode van 8 november 2012 tot maart 2013 heeft oud-notaris [Y] gelden van deze kwaliteitsrekening overgeboekt naar een bankrekening van de vennootschap van de notaris en naar zijn eigen privébankrekening. Dit heeft geleid tot een negatieve bewaringspositie van kantoor [plaats] .
vi. De notaris wekt in zijn correspondentie (brieven en e-mails) aan derden ten onrechte de suggestie dat oud-notaris [Y] notaris is gebleven na november 2012. Uit deze correspondentie blijkt tevens dat naast oud-notaris [Y] ook oud-notaris [X] (de vader van de notaris) op enkele dagdelen werkzaam is voor het kantoor van de notaris, zonder dat dit op correcte wijze aan betrokken derden (waaronder de KNB en het notarieel pensioenfonds) is meegedeeld. De notaris schendt hiermee enkele artikelen uit de Wet op het notarisambt.
5. Standpunt van de notaris
De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
6. Beoordeling
Partijaanduiding in het (aanvullend) beroepschrift
6.1.
De notaris voert primair aan dat klagers niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep. Nu in het beroepschrift slechts de namen zijn vermeld van klagers 1 tot en met 3 en de naam van klager 4 niet in het beroepschrift voorkomt, zijn niet alle klagers (voor zichzelf en tijdig) in beroep gekomen. Voorts zijn de beroepsgronden ingediend door alleen klagers 1 en 3, namens de notarissen van [B.V.b] , terwijl [B.V.b] geen partij was in de procedure in eerste aanleg. Klagers hebben dus evenmin (allen, voor zichzelf en tijdig) de gronden van het hoger beroep aangevuld.
6.2.
De klacht is bij de kamer ingediend door klagers 1 tot en met 4, die tezamen het samenwerkingsverband [B.V.b] vormen. In het beroepschrift valt niet te lezen dat het beroep niet namens een of meer van hen is ingesteld. Het aanvullend beroepschrift is ondertekend ‘namens de notarissen van [B.V.b] ’, zonder dat van die notarissen een of meer zijn uitgezonderd. Verder blijkt uit het verloop van het geding in hoger beroep dat de notaris klagers gezamenlijk als betrokken partij bij het hoger beroep beschouwt. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat bij de notaris in redelijkheid onzekerheid kan bestaan over de vraag of alle klagers hoger beroep hebben ingesteld. Hij is ook niet benadeeld of in zijn verdediging geschaad. Het hof passeert daarom dit verweer.
Belanghebbende
6.3.
De notaris voert vervolgens aan dat de klacht van klagers enkel voortkomt uit een zakelijk conflict tussen partijen. Zakelijke conflicten tussen (collega-)notarissen horen echter thuis bij de civiele rechter en niet bij de tuchtrechter. Nu klagers geen redelijk, door het tuchtrecht beschermd, belang hebben bij hun klacht dienen zij niet-ontvankelijk verklaard te worden in hun klacht.
6.4.
In de vaste rechtspraak betreffende het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 99 (oud) Wna is tot uitgangspunt genomen dat ook een collega-notaris een klacht kan indienen, indien deze collega-notaris voldoende aannemelijk kan maken zodanig in een eigen belang te zijn getroffen dat hij (ter bescherming van dat belang) de mogelijkheid moet hebben te klagen. De enkele omstandigheid dat een notaris belang heeft bij het goed functioneren van het notariaat in het algemeen, maakt hem niet tot belanghebbende bij het doen en laten van een individuele notaris. Het hof verwijst naar zijn beslissing van 16 november 2010 (ECLI:NL:GHAMS201:BP2050).
6.5.
Per 1 januari 2013 is artikel 99 Wna gewijzigd. Gelet op het tijdstip van indiening van de klacht, 18 maart 2013, moet de ontvankelijkheid van klagers worden beoordeeld naar de gewijzigde tekst van artikel 99 lid 1 (nieuw) Wna, die - voor zover van belang - luidt als volgt:
‘Klachten (…) kunnen (…) door een ieder met enig redelijk belang worden ingediend (…).’
In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 26-27) van het gewijzigde artikel 99 lid 1 Wna, zoals dit op 1 januari 2013 in werking is getreden, is tot uitgangspunt genomen dat er een ruim belanghebbendenbegrip geldt. Een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is, aldus de wetsgeschiedenis, een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.
6.6.
Ten tijde van de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen, oefenden klagers samen met de notaris de notarispraktijk uit in [B.V.b] . De notaris die in een samenwerkingsverband met andere notarissen werkzaam is, heeft er een eigen belang bij dat die andere notarissen zich houden aan de voor notarissen geldende regels, mede omdat overtreding van die regels de reputatie van het samenwerkingsverband en van de deelnemende notarissen kan schaden. Klagers hebben dus een in rechte te respecteren belang bij hun klacht. Zij hebben daarnaast tevens een eigen belang dat is gelegen in de onderlinge concurrentie na de beëindiging van de samenwerking. Indien de notaris ten aanzien van de financiële ontvlechting van [B.V.b] en/of zijn werkzaamheden buiten zijn vestigingsplaats [plaats] heeft gehandeld in strijd met de voor notarissen geldende regels, kan hen dit financieel hebben benadeeld.
6.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat klagers (tot het indienen van een klacht bevoegde) belanghebbenden zijn in de zin van artikel 99 lid 1 (nieuw) Wna en in hun klacht kunnen worden ontvangen.
Ne bis in idem
6.8.
De notaris voert verder aan dat de klacht deels gedragingen betreft waarover de kamer eveneens op 20 november 2014 heeft beslist (onder kenmerk AL/2014/27) naar aanleiding van een klacht tegen de notaris van mrs. [notaris] en [notaris] , notarissen te [plaats] . Nu tegen deze beslissing geen hoger beroep is ingesteld, zijn deze feiten definitief tuchtrechtelijk afgedaan en dienen klagers in onderhavige zaak wegens strijd met het ne-bis-in-idem-beginsel niet-ontvankelijk verklaard te worden in hun klacht.
6.9.
Hoewel de Wet op het notarisambt het beginsel van ne bis in idem niet met zoveel woorden kent, moet worden aangenomen dat ook in het tuchtrecht die regel geldt. Het hof verwijst naar zijn beslissing van 23 september 2008 (ECLI:NL:GHAMS:2008:BF3728). Bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ is of de notaris over wie geklaagd wordt in redelijkheid heeft kunnen menen dat met de beoordeling van het tuchtrechtelijk aspect in een eerdere zaak, de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen is beëindigd. Dat betekent dat in de gegeven omstandigheden de vraag moet worden beantwoord of de notaris na de eerdergenoemde beslissing van de kamer van 20 november 2012, ervan mocht uitgaan dat de betreffende gedragingen tuchtrechtelijk waren afgedaan.
6.10.
De kamer heeft de klachten van klagers en van de notarissen [notaris] en [notaris] gelijktijdig behandeld en op dezelfde datum daarover beslist. De omstandigheid dat de notarissen [notaris] en [notaris] geen hoger beroep tegen de beslissing op hun klacht hebben ingesteld en die beslissing onherroepelijk is geworden, brengt niet mee dat de notaris het recht van klagers op hoger beroep tegen de beslissing op hun klacht kan frustreren met een beroep op het beginsel van ne bis in idem. Dat beginsel staat dus niet in de weg aan de behandeling van de klacht in hoger beroep.
Afstand van klachtrecht
6.11.
De notaris voert verder aan dat klagers niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun klacht omdat zij tijdens een bespreking begin 2014 hebben aanvaard over en weer geen klachten tegen elkaar in te dienen, waarmee zij afstand hebben gedaan van hun klachtrecht.
6.12.
Uitgangspunt is dat een dergelijke afspraak, wat daar verder ook van zij, in het algemeen niet afdoet aan het recht van een belanghebbende om een klacht in te dienen. Nu in deze zaak geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen, passeert het hof ook dit verweer.
Klachtonderdeel i.
6.13.
Hetgeen klagers de notaris verwijten in klachtonderdeel i., is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht om aan te merken als tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Daarbij is mede van betekenis dat niet aannemelijk is geworden dat de notaris met opzet foutieve vermeldingen op zijn briefpapier heeft gedaan. Het hof zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel ii.
6.14.
Met betrekking tot klachtonderdeel ii. verenigt het hof zich met het oordeel van de kamer. De kamer heeft in de bestreden beslissing in de rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.9 geoordeeld, kort gezegd, dat de notaris geen tuchtrechtelijke norm heeft geschonden door het feit dat hij (al) in 2013 samenwerking met [Z] heeft gezocht en daarmee naar buiten is getreden, terwijl de ontvlechting van [B.V.b] nog geen feit was. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel moeten leiden.
Klachtonderdeel iii.
6.15.
Klachtonderdeel iii. ziet, samengevat, op het tussen partijen gerezen civielrechtelijke geschil omtrent de ontvlechting van [B.V.b] . Het is niet aan de tuchtrechter om inhoudelijk te oordelen over de juistheid van de standpunten die partijen in hun civielrechtelijke geschil hebben ingenomen. Uit hetgeen klagers hebben aangevoerd, blijkt niet van handelingen van de notaris die tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Het hof zal dit klachtonderdeel eveneens ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel iv.
6.16.
Met betrekking tot dit klachtonderdeel zijn de volgende bepalingen van belang:
Artikel 13 Wna:
‘Het is de notaris toegestaan buiten zijn plaats van vestiging ambtelijke werkzaamheden te verrichten, mits op het grondgebied van Nederland. Hij is evenwel niet bevoegd buiten zijn plaats van vestiging bijkantoren te hebben. Ook is hij niet bevoegd buiten zijn plaats van vestiging op vaste of onregelmatige tijden zitdagen te houden (..).’
Artikel 19 Vbg:
‘De notaris draagt zorg bij het naar buiten optreden voor een juiste en volledige presentatie van het kantoor.’
6.17.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 13 Wna volgt dat een notaris buiten zijn plaats van vestiging ambtelijke werkzaamheden mag verrichten maar dat dit een incidenteel karakter moet hebben. De eis van het incidentele karakter komt tot uiting in de beperking van de vrijheid die de notaris heeft om op het grondgebied van Nederland ambtelijke werkzaamheden te verrichten door het verbod om buiten zijn plaats van vestiging bijkantoren te hebben. Voor het oordeel of een ruimte als bijkantoor moet worden aangemerkt is beslissend de aard en de hoeveelheid van de door de notaris aldaar verrichte werkzaamheden. Volgens vaste rechtspraak kan in zijn algemeenheid nog niet worden gesproken van het houden van een bijkantoor indien een notaris niet meer dan één procent van zijn ambtelijke werkzaamheden in een ruimte buiten zijn plaats van vestiging verricht. Het hof verwijst naar zijn beslissing van 2 juni 2005 (ECLI:NL:GHAMS:2005AT7572).
6.18.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de kamer op 10 oktober 2014 heeft de notaris ter zitting erkend dat hij in het jaar 2013 meer dan één procent van het totale aantal akten heeft gepasseerd in [plaats] . De kamer heeft dit deel van de klacht daarom gegrond verklaard. Desgevraagd heeft de notaris ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij ook nu nog anders dan incidenteel akten passeert buiten zijn vestigingsplaats [plaats] . Op vragen van het hof over de percentages in de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft de notaris geantwoord geen exacte aantallen te kunnen noemen. Volgens de notaris ging het in 2013 om een percentage tussen de vijf en tien procent. Het aantal akten zou inmiddels teruggelopen zijn tot drie of vier procent en zal naar verwachting in 2015 nog verder teruglopen, aldus de notaris. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de notaris heeft gehandeld (en nog steeds handelt) in strijd met artikel 13 Wna.
6.19.
Waar het de presentatie van de notaris naar buiten op websites, in publicaties in plaatselijke kranten en in e-mails betreft, heeft de kamer op basis van hetgeen over en weer is aangevoerd en de daarbij overgelegde stukken in rechtsoverweging 4.18 geoordeeld dat de notaris in ieder geval ten tijde van indiening van de klacht heeft gehandeld in strijd met artikel 19 Vbg. De kamer achtte in dit verband van belang dat de notaris en [Z] de domeinnaam van de website [website] hadden geregistreerd en dat deze website, die met de zoekfunctie van Google werd gevonden wanneer men een notaris in [plaats] zocht, doorverwees naar de website [website] van de notaris en [Z] . Hiermee werd gesuggereerd dat de notaris gevestigd was in [plaats] (of [gemeente] ) terwijl dit niet het geval was.
6.20.
In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de notaris hiertegen aangevoerd dat de kamer in haar oordeel heeft miskend op welke wijze de zoekmachine Google Search resultaten vormt. Als productie 17 bij zijn verweerschrift heeft de notaris een aantal artikelen in het geding gebracht waaruit volgens hem blijkt dat de zoekresultaten afhankelijk zijn van de gebruiker en van Google Search. Aangezien de notaris op het gedrag van de gebruiker en Google Search geen enkele invloed heeft, kan het verschijnen in de zoekresultaten niet als tuchtrechtelijk laakbaar worden aangemerkt, aldus de notaris. Daarnaast heeft de notaris aangevoerd dat wat de websites en de krant aangaat, geen sprake was van handelen van hemzelf maar van een publicitair bureau waaraan hij destijds (samen met [Z] ) opdracht had gegeven de publiciteit van het kantoor te organiseren.
6.21.
Op basis van hetgeen de notaris heeft aangevoerd, is niet aannemelijk dat de notaris verantwoordelijk kan worden gehouden voor de zoekresultaten van Google Search die in dit geding zijn gepresenteerd. Die zoekresultaten kunnen daarom niet meewegen bij de beoordeling van de gedragingen van de notaris. Dit deel van de klacht zal het hof daarom, anders dan de kamer, ongegrond verklaren.
6.22.
Het deel van de klacht dat ziet op mededelingen op de eigen website (zoals: ‘In de provincie zijn wij o.a. actief in de gemeenten [gemeente] en [gemeente]’ en ‘Woont u in [plaats] of in de gemeente [gemeente] en heeft u een notaris nodig? Denk dan ook aan [notaris] , notaris in [plaats] . De naam “ [notaris] ” staat in [plaats] en [plaats] voor “notaris”’), in publicaties in plaatselijke kranten (‘Naar wens kan men ook een afspraak maken in [plaats] of [plaats] ’), in e-mails van de notaris (‘vestigingen te [plaats] en [plaats]’) en in correspondentie aan cliënten (‘op mijn kantoor te [plaats]’) heeft de kamer terecht gegrond verklaard, omdat de notaris met die mededelingen, in samenhang bezien, de indruk heeft gewekt dat hij ook buiten [plaats] kantoor hield. Het gestelde inzicht dat de notaris (inmiddels) heeft verkregen, de hectiek van de periode in de eerste helft van 2013 en de daardoor geringe controle op de activiteiten van het reclamebureau van de notaris, doen hieraan niet af.
6.23.
Klagers hebben verder nog aangevoerd dat de kamer geen aandacht heeft besteed aan de vraag of bij het passeren van hypotheekakten buiten de vestigingsplaats [plaats] de desbetreffende banken (deugdelijk) vertegenwoordigd zijn geweest. Deze vraag maakt echter geen onderdeel uit van de oorspronkelijke klacht, zodat de kamer daarover terecht niet heeft beslist.
Klachtonderdeel v.
6.24.
Met betrekking tot dit klachtonderdeel is de volgende bepaling van belang:
Artikel 15 lid 2 Wna:
‘De aangewezen notaris treedt met ingang van de dag van zijn aanwijzing van rechtswege in de plaats van zijn ambtsvoorganger met betrekking tot de bijzondere rekeningen als bedoeld in artikel 25. (..)’
6.25.
De notaris heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. Het is volgens hem juist dat de door klagers bedoelde rekening bij ING Bank een bijzondere rekening was als bedoeld in artikel 25 Wna, dus een kwaliteitsrekening. Hij erkent dat het zijn verantwoordelijkheid als notaris is om ervoor te zorgen dat niemand anders dan hij over de kwaliteitsrekeningen kan beschikken die tot zijn protocol behoren. In het algemeen let hij daarop, zoals bijvoorbeeld blijkt uit zijn handelwijze ten aanzien van de kwaliteitsrekeningen bij de Rabobank die tot zijn protocol behoren. De rekening bij ING Bank werd echter al tijden niet meer gebruikt en was bestemd om opgeheven te worden. Daarnaast speelde een rol dat ING Bank voor het verrichten van overboekingen werkt met zogenoemde TAN-codes en dat oud-notaris [Y] , als rekeninghouder, de enige persoon was die de beschikking had over deze TAN-codes. Daardoor kon het gebeuren, aldus de notaris, dat oud-notaris [Y] € 40.000,- heeft overgeboekt van de kwaliteitsrekening bij ING Bank naar de vennootschap van de notaris en€ 15.000,- naar zichzelf in privé en daarna de rekening heeft opgeheven. Oud-notaris [Y] heeft het leeghalen en opheffen van de rekening bij ING Bank niet met de notaris besproken en de notaris was niet ervan op de hoogte dat oud-notaris [Y] daartoe het voornemen had. Hij heeft overigens de gelden die oud-notaris [Y] van de ING-rekening naar zijn vennootschap heeft overgeboekt, uit eigen middelen aangezuiverd zodra hij op de rekeningafschriften zag wat er was gebeurd. Volgens de notaris heeft oud-notaris [Y] het bedrag dat hij naar zijn privérekening had overgeboekt, tot op heden nog niet terugbetaald.
6.26.
Uitgangspunt is dat de notaris per 8 november 2012 het protocol van oud-notaris [Y] heeft overgenomen en vanaf dat moment verantwoordelijk was om ervoor te zorgen dat hij (en hij alleen) de beschikking had over de gelden op de kwaliteitsrekening bij ING Bank. Daar doet niet aan af dat de rekening en de TAN-codes (alleen) op naam van oud-notaris [Y] stonden. De notaris had moeten doen wat nodig was om zijn verantwoordelijkheid waar te maken. Dat dit onmogelijk was, is niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande staat vast dat de notaris niet de nodige maatregelen heeft getroffen, waardoor oud-notaris [Y] in de gelegenheid is geweest over de gelden op de kwaliteitsrekening bij ING Bank te beschikken. Dit valt de notaris tuchtrechtelijk te verwijten. Het hof zal daarom klachtonderdeel v. gegrond verklaren.
Klachtonderdeel vi.
6.27.
De kamer heeft in de bestreden beslissing onder 4.5 overwogen dat bij de behandeling van de klacht naar voren is gekomen dat het binnen [B.V.b] kennelijk niet ongebruikelijk was om gedefungeerde oud-notarissen, van wie het protocol werd overgenomen, op het briefpapier of in e-mailberichten te vermelden. Het verwijt van klagers betreffende de inzet van de oud-notarissen [Y] en [X] . zonder dat dit op correcte wijze aan de KNB en het notarieel pensioenfonds is meegedeeld, heeft de kamer onbesproken gelaten.
6.28.
De notaris heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat oud-notaris [Y] in uitloop van diens defungeren in de eerste helft van 2013 nog werkzaamheden heeft verricht op het kantoor in [plaats] . Medio 2013 heeft oud-notaris [Y] zijn notariële werkzaamheden daar beëindigd, incidentele werkzaamheden voor enkele cliënten uitgezonderd. Daarna is oud-notaris [X] op kantoor komen helpen met (hoofdzakelijk) boedelafwikkelingen aangezien de notaris niet beschikte over voldoende personeel om de boedels af te kunnen wikkelen. Ook de moeder van de notaris, die kandidaat-notaris is geweest, verricht waar nodig op gezette tijden werkzaamheden op het kantoor van de notaris. Het is juist dat de notaris zijn ouders niet heeft aangemeld bij de KNB of het notarieel pensioenfonds. Dit is nooit in hem opgekomen omdat zij hun werkzaamheden op kantoor geheel kosteloos en vrijwillig verricht(t)en.
6.29.
Volgens vaste rechtspraak is een ieder die voldoet aan de opleidingsvereisten van artikel 6, lid 2, onder a Wna, en onder verantwoordelijkheid van een notaris notariële werkzaamheden verricht, kandidaat-notaris in de zin van artikel 1, lid 1, aanhef en sub c Wna. Het hof verwijst naar zijn beslissing van 10 december 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:4589). Gelet op de stukken van het geding en gehoord de verklaring van de notaris ter zitting in hoger beroep, neemt het hof thans als vaststaand aan dat in ieder geval oud-notaris [X] . (en wellicht ook oud-notaris [Y] en de moeder van de notaris) werkzaam zijn geweest als kandidaat-notaris zonder dat is voldaan aan de daaraan verbonden wettelijke verplichtingen. Het hof noemt hierbij de verplichte aanmelding bij de KNB en het notarieel pensioenfonds en de verplichting tot het behalen van opleidingspunten. De notaris is verantwoordelijk voor de organisatie van zijn kantoor en de inzet van onder meer oud-notaris [X] , zodat hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt moet worden. Klachtonderdeel vi. zal daarom gegrond verklaard worden.
Maatregel
6.30.
Het hof heeft de klacht (deels) gegrond bevonden, zodat het opleggen van een maatregel op zijn plaats is. De kamer heeft de notaris in onderhavige zaak de maatregel van waarschuwing opgelegd ter zake van, kort gezegd, het anders dan incidenteel passeren van akten buiten zijn vestigingsplaats en de wijze waarop hij na zijn uittreding uit [B.V.b] naar buiten toe is getreden. Bij gelijktijdige (onherroepelijke) beslissing in de zaak onder kenmerk AL/2014/27, heeft de kamer echter ter zake van hetzelfde handelen, de notaris eveneens de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het hof heeft weliswaar geoordeeld (hiervoor onder 6.10) dat het beroep van de notaris op het beginsel van ne bis in idem in onderhavige zaak niet opgaat, maar dat neemt niet weg dat niet tweemaal voor hetzelfde handelen een maatregel kan worden opgelegd. Het hof zal de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van klachtonderdeel iv. daarom niet meewegen bij de bepaling van de zwaarte van de in deze zaak op te leggen maatregel. Het hof tekent daarbij aan dat de omstandigheid dat een deel van het klachtonderdeel iv. ongegrond is bevonden, geen aanleiding zou zijn geweest om de maatregel van waarschuwing niet op te leggen.
6.31.
Voor de gedragingen waarop de klachtonderdelen v. en vi. betrekking hebben, acht het hof de berisping de passende maatregel. Het hof laat daarbij in belangrijke mate meewegen dat het ten aanzien van deze gedragingen gemaakte verwijt mede betrekking heeft op het beheer en de beschikking over de kwaliteitsgelden die derden de notaris hebben toevertrouwd en dat het verwijt daarmee het vertrouwen raakt dat de maatschappij in een notaris moet kunnen stellen.
Slot
6.32.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep hebben klagers aangeboden bewijs te leveren van hun stellingen, in het bijzonder door het horen van de notaris en/of bepaalde medewerkers als getuigen. Er zijn echter geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden, zodat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij gaat.
6.33.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.34.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.35.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing
7. Beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart ongegrond de klachtonderdelen i., ii., iii. en iv. (voor zover het de zoekresultaten van Google Search betreft);
- verklaart gegrond de klachtonderdelen iv. (voor zover het de presentatie naar buiten op de eigen website, in plaatselijke kranten, in e-mails en in brieven betreft), v. en vi.;
- legt de notaris voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen v. en vi. de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, A.M.A. Verscheure en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2015 door de rolraadsheer.