Hof Amsterdam, 10-12-2013, nr. 200.119.050/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2013:4589
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-12-2013
- Zaaknummer
200.119.050/01 NOT
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:4589, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑12‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2013-1023
VAAN-AR-Updates.nl 2013-1023
Uitspraak 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Permanente educatieverplichting. Is betrokkene kandidaat-notaris? Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen kandidaat-notaris meer is, aangezien zij na het voltooien van de beroepsopleiding voor het notariaat ervoor heeft gekozen om op haar kantoor niet langer als kandidaat-notaris maar als notarieel medewerker werkzaam te zijn. Nu betrokkene aan de wettelijke vereisten van artikel 1, eerste lid, aanhef en sub b (oud) Wna (met ingang van 1 januari 2013 vernummerd tot sub c) voldoet, is het hof van oordeel dat betrokkene kandidaat-notaris is en dus aan het tuchtrecht is onderworpen. De functie waarvan in artikel 1 van de Verordening bevordering vakbekwaamheid wordt gesproken betreft de functie van (al dan niet ervaren) kandidaat-notaris. Welke (notariële) werkzaamheden betrokkene op enig moment daadwerkelijk verricht en hoe zij zich presenteert is naar het oordeel van het hof niet van belang bij de beoordeling of zij in strijd met de verordening heeft gehandeld, nog daargelaten dat dit, zeker wat de werkzaamheden betreft, voor de KNB niet is vast te stellen. Ook overigens ziet het hof geen reden om betrokkene als kandidaat-notaris niet aan de educatieverplichting te houden, zodat, nu vaststaat dat zij in het betreffende tijdvak niet aan die verplichting heeft voldaan, de conclusie moet zijn dat betrokkene in strijd met de verordening heeft gehandeld. Een maatregel zou in beginsel gepast zijn, maar gezien de omstandigheden is het hof van oordeel dat dit keer kan worden volstaan met gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.119.050/01 NOT
nummer eerste aanleg : 08-2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 december 2013
inzake
KONINKLIJKE NOTARIËLE BEROEPSORGANISATIE,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
gemachtigde: mr. W.J. Geselschap,
tegen:
[mr. X],
kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M. Kremer, advocaat te Groningen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Van de zijde van appellante, verder de KNB, is bij een op 27 december 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat‑notarissen te Leeuwarden, verder de kamer, van 20 december 2012, waarbij de kamer de klacht van de KNB tegen geïntimeerde, verder betrokkene, ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van betrokkene is op 13 februari 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen, waarin zij zelf ook een bezwaar tegen de bestreden beslissing heeft geformuleerd.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 september 2013. Namens de KNB zijn haar gemachtigde en [naam] verschenen. Betrokkene en haar gemachtigde zijn eveneens verschenen. De gemachtigden en betrokkene hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de KNB aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van partijen
4.1.
De KNB verwijt betrokkene dat zij over het tijdvak 2010-2011 - evenals over de tijdvakken 2006-2007 en 2008-2009 - geen studiepunten ten behoeve van de permanente educatie heeft behaald, terwijl zij op grond van de Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna: de verordening) als kandidaat-notaris gehouden was om over dat tijdvak 40 studiepunten te behalen. Gezien de bijzondere maatschappelijke positie van het notariaat acht de KNB het van groot belang dat de burger erop kan vertrouwen dat (kandidaat-)notarissen hun kennis onderhouden. De handelwijze van betrokkene is naar de mening van de KNB dan ook tuchtrechtelijk laakbaar.
4.2.
Betrokkene heeft verweer gevoerd, waarop het hof in zijn beoordeling (voor zover van belang) nader zal ingaan.
5. De beoordeling
5.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of betrokkene kandidaat-notaris is. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen kandidaat-notaris meer is, aangezien zij na het voltooien van de beroepsopleiding voor het notariaat ervoor heeft gekozen om op haar kantoor niet langer als kandidaat-notaris maar als notarieel medewerker werkzaam te zijn. Zij heeft erop gewezen dat haar functieomschrijving en salarisinschaling dienovereenkomstig zijn aangepast. De KNB heeft hiertegen ingebracht dat betrokkene wel degelijk kandidaat-notaris is, omdat zij aan de wettelijke definitie van de kandidaat-notaris in de Wet op het notarisambt (Wna) voldoet. Volgens de KNB zijn de aanstelling en functiebenaming die de kandidaat-notaris bij de werkgever heeft, in dit verband niet relevant. De wetgever heeft bewust daarvoor gekozen teneinde te voorkomen dat een kandidaat-notaris of zijn notariële werkgever zich kan onttrekken aan de verplichtingen die de wet aan de kandidaat-notaris oplegt, alsmede aan het voor de kandidaat-notaris geldende toezicht en tuchtrecht, aldus de KNB.
5.2.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en sub b (oud) Wna (met ingang van 1 januari 2013 vernummerd tot sub c) is, kort gezegd en voor zover hier van belang, bepaald dat de kandidaat-notaris degene is die voldoet aan de opleidingsvereisten van artikel 6, tweede lid, onder a en onder verantwoordelijkheid van een notaris notariële werkzaamheden verricht. Vast staat dat betrokkene aan bedoelde opleidingsvereisten voldoet. Met betrekking tot haar werkzaamheden heeft betrokkene zowel ter zitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat zij hypotheek- en leveringszaken behandelt, dat zij in die zaken onder meer conceptakten opmaakt en dat zij dit onder leiding van een kandidaat-notaris doet. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat zij notariële werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van een notaris verricht. Nu betrokkene daarmee aan voornoemde wettelijke vereisten voldoet, is het hof - evenals de kamer - van oordeel dat betrokkene kandidaat-notaris is en dus aan het tuchtrecht is onderworpen.
5.3.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of betrokkene in strijd met de verordening heeft gehandeld door in het tijdvak 2010-2011 geen studiepunten te behalen. Het hof beantwoordt die vraag, anders dan de kamer, bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Artikel 1 van de verordening verplicht ieder lid van de KNB - en dus ingevolge het bepaalde in artikel 60 Wna elke (kandidaat-)notaris - om zich zodanig te scholen en bij te scholen op vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het notarieel management en op het gebied van de notariële dienstverlening dat hij beschikt over de kennis die gezien zijn functie noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Betrokkene heeft betoogd dat deze verplichting voor haar niet geldt, aangezien de verordening zich materieel niet tot haar richt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij zich zowel intern als extern niet als kandidaat-notaris presenteert, dat zij geen besprekingen met klanten voert en niet waarneemt en dat zij ook diverse werkzaamheden uitvoert die gebruikelijk niet door een kandidaat-notaris worden verricht. Het hof volgt betrokkene niet in dit betoog. De functie waarvan in artikel 1 van de verordening wordt gesproken betreft de functie van (al dan niet ervaren) kandidaat-notaris. Welke (notariële) werkzaamheden betrokkene op enig moment daadwerkelijk verricht en hoe zij zich presenteert is naar het oordeel van het hof niet van belang bij de beoordeling of zij in strijd met de verordening heeft gehandeld, nog daargelaten dat dit, zeker wat de werkzaamheden betreft, voor de KNB niet is vast te stellen. Ook overigens ziet het hof geen reden om betrokkene als kandidaat-notaris niet aan de educatieverplichting te houden, zodat, nu vaststaat dat zij in het betreffende tijdvak niet aan die verplichting heeft voldaan, de conclusie moet zijn dat betrokkene in strijd met de verordening heeft gehandeld.
5.4.
Dat de voorzitter van de kamer bij brief van 14 oktober 2009 aan betrokkene heeft bericht geen gevolgen te zullen verbinden aan het niet voldoen aan de educatiever- plichting voor het tijdvak 2006-2007 en ook voor de tijdvakken daarna, leidt niet tot een ander oordeel. Deze mededeling van de voorzitter van de kamer, kennelijk optredend als toezichthouder, bindt de KNB niet en laat haar bevoegdheid onverlet over deze kwestie een klacht in te dienen bij de tuchtrechter, zoals hier is gebeurd.
5.5.
Het hof acht de handelwijze van betrokkene tuchtrechtelijk laakbaar en zal de klacht - anders dan de kamer - dan ook gegrond verklaren. Gelet hierop zou een maatregel in beginsel gepast zijn, maar gezien de omstandigheden, waaronder de mede aan voormelde brief van de voorzitter van de kamer toe te schrijven onduidelijkheid, is het hof van oordeel dat dit keer kan worden volstaan met gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.
5.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J.C.W. Rang en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 december 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
Reg.nr.: Datum uitspraak: | 08-2012 20 december 2012 |
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB),
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: KNB,
gemachtigde: mr. W.J. Geselschap,
tegen
[mr. X],
werkzaam te [plaatsnaam]
hierna te noemen: [mr. X],
gemachtigde: mr. dr. drs. M. Kremer.
PROCESVERLOOP
1.1.
Bij brief van 7 september 2012 heeft de KNB een klacht ingediend tegen [mr. X].
1.2.
[mr. X] heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 9 oktober 2012.
1.3.
De KNB heeft bij brief van 15 oktober 2012 gereageerd op het verweerschrift van [mr. X].
1.4.
[mr. X] heeft bij brief van 29 oktober 2012 gereageerd op de brief van 15 oktober 2012 van de KNB.
1.5.
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 3 december 2012 ter vergadering van de voltallige Kamer. De KNB heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. [mr. X] is, bijgestaan door haar gemachtigde, eveneens verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de secretaris aantekeningen gemaakt.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
2.1.
In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.2.
[mr. X] is met ingang van 1 november 1998 als kandidaat-notaris in dienst getreden bij een notariskantoor.
2.3.
Na afronding van de beroepsopleiding voor het notariaat heeft [mr. X] aan haar werkgever kenbaar gemaakt dat zij niet werkzaam en/of verantwoordelijk wil zijn als kandidaat-notaris, maar dat zij werkzaam wil zijn op het niveau van notarieel medewerker. De werkgever heeft [mr. X] daarop een afgebakend takenpakket gegeven en haar dienovereenkomstig beloond.
2.4.
Naar aanleiding van een melding van de KNB over het behalen van onvoldoende permanente educatiepunten over het tijdvak 2006-2007 heeft op 29 september 2009 een gesprek plaatsgevonden tussen [mr. X], [personeelsadviseur], werkzaam als personeelsadviseur op het notariskantoor waar [mr. X] werkzaam is, [voorzitter], destijds voorzitter van de Kamer van Toezicht te Leeuwarden, en [secretaris], secretaris van de Kamer van Toezicht te Leeuwarden.
2.5.
Bij brief van 29 september 2009 heeft de werkgever van [mr. X] aan de KNB medegedeeld dat [mr. X] met ingang van 1 oktober 2009 niet langer bij haar als kandidaat-notaris in dienst is en heeft zij de KNB verzocht [mr. X] als zodanig uit te schrijven.
2.6.
Naar aanleiding van het gesprek op 29 september 2009 heeft de toenmalig voorzitter [mr. X] per brief van 14 oktober 2009 onder meer het volgende meegedeeld:
"Hierbij deel ik u mede dat ik uw brief van 29 september 2009 betreffende uw uitschrijving als kandidaat-notaris met ingang van 1 oktober 2009 heb ontvangen.
Gelet op hetgeen u tijdens het gesprek op 29 september 2009 hebt aangegeven, zal ik aan het niet voldoen aan de educatieverplichting voor het tijdvak 2006-2007 en ook de daarna gelegen tijdvakken geen gevolgen verbinden. Dit betekent dat ik aan u geen inhaalverplichting dan wel anderszins een maatregel zal opleggen."
2.7.
Bij brief van 16 februari 2010 heeft [personeelsadviseur] de KNB meegedeeld dat [mr. X] in verband met privéomstandigheden sinds ruim drie jaar werkzaamheden verricht op het niveau van een notarieel medewerker in plaats van op het niveau van een kandidaat-notaris, dat de verwachting is dat dit in de toekomst niet zal veranderen en dat haar functieomschrijving en salarisinschaling destijds dienovereenkomstig zijn aangepast.
2.8.
Bij brief van 27 mei 2010 heeft de werkgever van [mr. X] bij de KNB een beroep gedaan op vrijstelling van de permanente educatieverplichting vanwege buitengewone omstandigheden.
2.9.
Bij brief van 18 augustus 2010 heeft de KNB de werkgever van [mr. X] meegedeeld dat [mr. X] notariële werkzaamheden verricht en dat zij voldoet aan de definitie van een kandidaat-notaris als gegeven in artikel 1 sub b van de Wet op het notarisambt (Wna).
Het standpunt van de KNB
3. De KNB heeft gesteld dat [mr. X] over de tijdvakken 2006-2007, 2008-2009 en 2010-2011 geen studiepunten heeft behaald ten behoeve van de permanente educatie. De stelling van [mr. X] dat zij niet als kandidaat-notaris, maar als notarieel medewerker werkzaam is, acht de KNB in strijd met de wet. Immers, zij beschikt over de vereiste vooropleiding en verricht notariële werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van een notaris. De KNB acht het van groot belang dat (kandidaat-)notarissen hun kennis bijhouden. Dit belang weegt volgens de KNB zwaarder dan het belang van [mr. X], die om haar moverende redenen kennis niet wil vergaren en bijhouden. De KNB acht het handelen van [mr. X] tuchtrechtelijk laakbaar. Met betrekking tot de brief van 14 oktober 2009 van de toenmalig voorzitter van de Kamer heeft de KNB opgemerkt dat een toezichthouder niet kan toezeggen dat geen permanente educatieverplichting wordt opgelegd en dat geen tuchtrechtelijke maatregel zal worden opgelegd door een tuchtcollege.
Het standpunt van [mr. X]
4. [mr. X] heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat zij op het notariskantoor niet werkzaam is als kandidaat-notaris, maar als notarieel medewerker. Voorts heeft zij aangegeven dat de toenmalig voorzitter van de Kamer naar aanleiding van een gesprek op 29 september 2009 in zijn brief van 14 oktober 2009 heeft aangegeven dat hij aan haar geen verdere educatieverplichting zal opleggen, in die zin dat zij geen inhaalverplichting heeft en dat zij in de toekomst ook niet gehouden is educatiepunten te behalen, en dat aan haar geen maatregel zal worden opgelegd.
5. Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - nader worden ingegaan.
De beoordeling
6.1.
Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn
(kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken en te beoordelen of de handelwijze van [mr. X] zoals door de KNB beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
6.2.1.
Enkel (kandidaat-)notarissen zijn, gelet op het voorgaande, aan het notariële tuchtrecht onderworpen. Tussen partijen is primair in geschil of [mr. X] als kandidaat-notaris dient te worden aangemerkt.
6.2.2.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de kandidaat-notaris degene is die voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd in artikel 6, tweede lid, onder a en onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer notariële werkzaamheden verricht, alsmede hij die geen notaris zijnde het notarisambt waarneemt.
6.2.3.
De voorwaarden als bedoeld in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a van de Wna hebben betrekking op de opleidingsvereisten waaraan degene die tot notaris wil worden benoemd moet voldoen. Kort samengevat bestaat het opleidingsvereiste hieruit dat met goed gevolg een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht is afgerond blijkende uit het recht om de daarbij behorende graden van Bachelor en Master of de titel van meester te mogen voeren.
6.2.4.
Vaststaat dat [mr. X] aan het opleidingsvereiste voldoet en dat zij onder de verantwoordelijkheid van een notaris werkzaam is. Vastgesteld kan eveneens worden dat [mr. X] notariële werkzaamheden verricht. Immers, ter zitting heeft [mr. X] verklaard dat zij standaard hypotheek- en leveringszaken behandelt en dat zij in dat kader ook conceptakten opmaakt. Naar het oordeel van de Kamer zijn dit werkzaamheden in het kader van de notariële praktijkuitoefening. Omdat [mr. X] aan de drie vereisten als genoemd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wna voldoet, is [mr. X] als kandidaat-notaris aan te merken. Als gevolg daarvan is [mr. X] aan het notariële tuchtrecht onderworpen.
6.3.1.
Ten aanzien van de vraag of [mr. X] tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 98, eerste lid van de Wna door geen educatiepunten te behalen gedurende drie opeenvolgende tijdvakken en of zij daarmee in strijd heeft gehandeld met de in het onderhavige geval van toepassing zijnde Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna te noemen: de Verordening) overweegt de Kamer als volgt.
6.3.2.
In artikel 1 van de Verordening is bepaald dat ieder lid van de KNB verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het notarieel management en op het gebied van de notariële dienstverlening dat hij beschikt over de kennis die gezien zijn functie noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.
6.3.3.
Naar het oordeel van de Kamer is het de bedoeling van vorengenoemd artikel dat een kandidaat-notaris met het volgen van cursussen - waarmee educatiepunten worden behaald -, kennis vergaart en daarmee in staat wordt gesteld onder meer zelfstandig te kunnen beslissen in notariële kwesties, bepaalde managementtaken te kunnen verrichten en besprekingen te kunnen voeren met klanten, op een niveau dat noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening als kandidaat-notaris.
6.3.4.
Gelet op hetgeen [mr. X] en haar gemachtigde ter zitting hebben verklaard, namelijk dat zij zich zowel intern als extern niet als kandidaat-notaris presenteert, dat zij geen besprekingen met klanten voert en dat haar takenpakket beperkt is en gelet op de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen [mr. X] en haar werkgever is de Kamer in dit bijzondere geval van oordeel dat voor [mr. X] uit de Verordening niet de verplichting voortvloeit om educatiepunten te behalen. Immers [mr. X] verricht niet de werkzaamheden, waarvoor het volgen van de cursussen noodzakelijk is, en zal die ook niet gaan verrichten. Het enkele feit dat [mr. X] aan de drie vereisten als genoemd in artikel 1, lid 1, aanhef en onder b van de Wna voldoet, brengt in de specifieke omstandigheden van dit geval niet met zich mee, dat zij dat wel dient te doen. Hieruit volgt dat [mr. X] niet in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de Verordening. Naar het oordeel van de Kamer is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen dan ook geen sprake.
6.5.
De Kamer zal de klacht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond verklaren.
DE BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. J.C.G. Leijten, plaatsvervangend voorzitter, mrs. R. Giltay, A.W. Drijver, P. Nijenhuis en J.G de Beer, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. S. Ambachtsheer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op
20 december 2012.
S. Ambachtsheer J.C.G. Leijten
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.