NJB 2019/2634:Aanzegging in de zin van art. 435 lid 1 Sv aan in het buitenland woonachtige verdachte dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen onder mededeling dat de zaak door de Hoge Raad in behandeling zal worden genomen na verloop van de in het tweede onderscheidenlijk eerste lid van artikel 437 bedoelde termijn: de Hoge Raad zet het kader uiteen en overweegt onder meer dat indien een verdachte niet is ingeschreven in een BRP en niet in Nederland is gedetineerd, en van hem ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland maar wel een adres in het buitenland bekend is, de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv geschiedt door toezending van de aanzegging door het parket bij de Hoge Raad hetzij rechtstreeks aan het laatst bekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie (art. 588 lid 2 Sv). Door die toezending is de aanzegging rechtsgeldig betekend. Als datum waarop die betekening plaatsvindt, geldt de datum van de verzending van de aanzegging, waarvan aantekening dient te geschieden in de akte van uitreiking. Daarbij geldt dat uit art. 5 lid 2 EU‑Rechtshulpovereenkomst niet volgt dat voor de rechtsgeldigheid van een betekening in een geval als het onderhavige altijd een ‘bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde’ is vereist