Einde inhoudsopgave
Regeling voertuigen
Artikel 5.4.38 [Remvertraging bedrijfsrem]
Geldend
Geldend vanaf 31-05-2023. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 19-04-2023
- Redactionele toelichting
Werkt terug t/m de dag van inwerkingtreding van artikel 2.6 van de Wet uitvoering markttoezichtverordening (02-11-2022, Stb. 2023, 66).
- Bronpublicatie:
23-05-2023, Stcrt. 2023, 15140 (uitgifte: 30-05-2023, regelingnummer: IENW/BSK-2023/105725)
- Inwerkingtreding
31-05-2023, terugwerkend tot: 19-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-05-2023, Stcrt. 2023, 15140 (uitgifte: 30-05-2023, regelingnummer: IENW/BSK-2023/105725)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Eisen | Wijze van Keuren | |
---|---|---|
1. | Motorfietsen moeten ofwel met twee afzonderlijke bedrijfsremsystemen, ofwel met een gescheiden bedrijfsremsysteem zijn uitgerust, waarbij ten minste één rem het voorwiel en ten minste één rem het achterwiel remt. | |
2. | Motorfietsen in gebruik genomen na 31 maart 1997, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem of twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:
| Leden 2 en 3: bij twijfel, controle door middel van een remproef op de weg, waarbij aan de hand van de afgelegde remweg wordt bepaald of aan de vereiste remvertraging wordt voldaan. De snelheid bij aanvang van de remproef moet ongeveer 40 km/h bedragen. De maximale bedieningskrachten, vermeld in het vijfde lid, moeten in acht worden genomen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 3, van toepassing. |
3. | Motorfietsen in gebruik genomen na 26 november 1975 doch voor 1 april 1997, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem of twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:
| |
4. | Motorfietsen in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór 27 november 1975, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem of twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,2 m/s2 bedraagt. | Leden 4 en 5: bij twijfel controle door middel van een remproef op de weg, waarbij aan de hand van de afgelegde remweg wordt bepaald of aan de vereiste remvertraging wordt voldaan. De snelheid bij aanvang van de remproef moet ongeveer 40 km/h bedragen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2, van toepassing. |
5. | Motorfietsen in gebruik genomen vóór 1 juli 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem of twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,8 m/s2 bedraagt. | |
6. | De voor het gebruik van de remmen benodigde bedieningskracht mag bij motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975, bij gebruik van een remhendel niet meer dan 200 N en bij gebruik van een rempedaal niet meer bedragen dan:
| - |