Rov. 4.2, 4.2.1 en 4.2.2 van het arrest van het hof 's-Hertogenbosch van 19 januari 2010.
HR, 01-06-2012, nr. 11/01468
ECLI:NL:HR:2012:BW1285
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-06-2012
- Zaaknummer
11/01468
- Conclusie
Mr M.H. Wissink
- LJN
BW1285
- Roepnaam
WPK/Saveol
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW1285, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 01‑06‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2010:BR0015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW1285
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2010:BR0016
ECLI:NL:HR:2012:BW1285, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW1285
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BR0015, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BR0016, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Conclusie 01‑06‑2012
Mr M.H. Wissink
Partij(en)
Rolnr. 11/01468
Mr M.H. Wissink
Zitting: 6 april 2012
conclusie inzake
Westlandse Plantenkwekerij B.V.
(hierna: WPK)
tegen
Société Marachaire de l'Ouest h.o.d.n. S.i.c.a. Saveol
(hierna: Saveol)
Aan de orde is hoe een bestelling van tomatenplantzaden door WPK bij Saveol moet worden gezien.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten:1.
- (i)
WPK heeft in de periode tussen eind 1999 en begin 2000 van een aantal Franse bedrijven (hierna: Serres c.s.) orders ontvangen om tomatenplanten te leveren.
- (ii)
Serres c.s. hebben op enig moment vanwege een in Nederland heersend zeer besmettelijk plantenvirus besloten om de planten niet af te nemen.
- (iii)
Op grond van een tussen WPK en Serres c.s. gesloten vaststellingsovereenkomst uit 2003 (hierna: de vaststellingsovereenkomst) hebben Serres c.s. vervolgens aan WPK een bedrag van € 285.000,- betaald en heeft WPK aan Serres c.s. een korting verleend ter hoogte van 5% over iedere bestelling tot en met een totaalbedrag van € 700.000,- aan bestellingen over een periode van twee jaar, dit alles tegen algehele en finale kwijting over en weer.
- (iv)
Serres c.s. hebben de directeur van Saveol, [betrokkene 1], aangewezen als coördinator bij het plaatsen van eventuele bestellingen onder deze korting.
1.2
Saveol heeft op 7 mei 2004 WPK gedagvaard voor de rechtbank Breda en gevorderd een veroordeling van WPK tot betaling van een bedrag van € 39.363,07, vermeerderd met rente en kosten. Saveol heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij omstreeks oktober 1999 aan WPK tomatenplantzaden heeft verkocht en geleverd voor voornoemd bedrag, terwijl WPK dat bedrag niet aan haar heeft voldaan. Saveol vordert derhalve nakoming van de koopovereenkomst.
WPK heeft verweer gevoerd. Primair ontkent WPK dat zij een koopovereenkomst met Saveol heeft gesloten en dat Saveol aan haar tomatenplantzaden heeft geleverd. Volgens WPK waren de zaden bij Saveol besteld door Serres c.s. - voor wie Saveol optrad als bemiddelaar dan wel vertegenwoordiger - en heeft WPK, die krachtens tussen WPK en Serres c.s. gesloten overeenkomst voor Serres c.s. tomatenzaden zou planten en opkweken, deze zaden ten behoeve van de uitvoering van die overeenkomst bij Saveol afgeroepen. Subsidiair doet WPK een beroep op de in 2003 met Serres c.s. gesloten vaststellingsovereenkomst. Ook daarbij trad Saveol op als bemiddelaar dan wel vertegenwoordiger van Serres c.s. 2.
1.3
In reconventie heeft WPK een veroordeling gevorderd van Saveol tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat. WPK heeft aan haar reconventionele vordering ten grondslag gelegd dat Saveol een onrechtmatige daad dan wel wanprestatie heeft gepleegd door in 1999 aan Serres c.s. te adviseren om de bij WPK bestelde planten niet af te nemen. Saveol heeft verweer gevoerd.
1.4
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 januari 2005 partijen in de gelegenheid gesteld zich over een tweetal producties uit te laten. Bij tussenvonnis van 8 juni 2005 heeft de rechtbank Saveol een bewijsopdracht gegeven. Bij eindvonnis van 7 maart 2007 heeft de rechtbank, na getuigenverhoren, de vordering van Saveol toegewezen en de reconventionele vordering van WPK afgewezen.
1.5
WPK heeft tegen de vonnissen van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof 's-Hertogenbosch. Saveol heeft verweer gevoerd.
1.6
Het hof heeft bij tussenarrest van 19 januari 2010 partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (in cassatie niet relevante) vraag naar het toepasselijk recht.
Bij eindarrest van 7 september 2010 heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank van 7 maart 2007 vernietigd met betrekking tot de veroordeling van WPK tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, de vordering van Saveol met betrekking tot deze buitengerechtelijke incassokosten afgewezen en dit eindvonnis voor al het overige alsook de beide tussenvonnissen bekrachtigd.
1.7
WPK heeft bij dagvaarding van 7 december 2010 tijdig cassatieberoep ingesteld tegen beide arresten van het hof. Tegen Saveol is verstek verleend. WPK heeft haar standpunten schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Hoewel het cassatieberoep is ingesteld tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof, is het middel uitsluitend gericht tegen het eindarrest. WPK voert twee middelen aan, die zijn opgebouwd uit een inleiding, klachten en een toelichting.
Middel 1
2.2
Middel 1 richt zich tegen rov. 8.3.4-8.3.5 en 8.4.1-8.4.2 van het eindarrest. De nrs. 1 t/m 8 zijn inleidend van aard en bevatten geen klachten.
2.3
Het hof heeft in rov. 8.3.4 en 8.3.5 een aantal bewijsmiddelen weergegeven en geoordeeld, dat Saveol is geslaagd in haar (door de rechtbank opgelegde) bewijsopdracht, te weten het leveren van bewijs dat tussen haar en WPK een koopovereenkomst is tot stand gekomen en dat Saveol op grond van deze overeenkomst tomatenplantzaden aan WPK heeft geleverd.
In dit verband heeft het hof in rov. 8.3.5 (2e en 3e volzin) ook overwogen dat wanneer iemand bij een leverancier van tomatenplantzaden een bestelling plaatst om tomatenplantzaden te leveren, die leverancier er dan in beginsel van uit mag gaan dat de besteller van die zaden de bedoeling heeft om die zaden van hem te kopen; wanneer de besteller van die zaden een andere bedoeling heeft, ligt het op zijn weg om dat aan de leverancier van de zaden duidelijk te maken. Volgens het hof heeft WPK dat laatste niet gedaan.
2.4
De klacht in nr. 9, dat het hof ten onrechte Saveol in het vervullen van haar bewijsopdracht geslaagd heeft geacht, wordt uitgewerkt aan de hand van de hierna te bespreken klachten en behoeft daarom geen zelfstandige bespreking.
2.5
In nr. 10 klaagt het middel dat het hof heeft nagelaten een oordeel te geven over het verweer van WPK (in par. 21 van haar memorie van grieven) dat door WPK niet is 'besteld', maar is 'afgeroepen', waar (zo begrijp ik het middel) de Franse getuigen hebben verklaard dat 'bestellen' en 'afroepen' in het Frans hetzelfde woord is, zodat (aldus nog steeds het middel) niet vaststaat dat door WPK is besteld, maar hoogstens dat is afgeroepen.
Het middel mist feitelijke grondslag. In rov. 8.3.5 (4e, 10e en 11e volzin) heeft het hof namelijk overwogen dat niet gebleken is dat WPK bij de bestelling van de tomatenplantzaden aan Saveol heeft aangegeven respectievelijk dat Saveol wist of moest begrijpen dat WPK de zaden slechts wilde 'afroepen'. Niet duidelijk is voorts waar het middel op doelt met zijn stelling over de verklaring van de Franse getuigen. In de procedure voor de rechtbank is inderdaad aan de orde geweest de (Franse) betekenis van de begrippen 'afroepen' en 'bestellen' (zie rov. 2.7 van het eindvonnis van de rechtbank van 7 maart 2007), maar dit was naar aanleiding van de verklaringen van de Nederlandse getuigen (in contra-enquête) en de rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat het gebruik van hetzelfde Franse woord voor beide begrippen juist niet voor de hand ligt. Evenmin kan het middel worden gevolgd in zijn stelling dat aangezien 'bestellen' en 'afroepen' in het Frans hetzelfde woord is, niet vaststaat dat door WPK is besteld, maar hoogstens dat is afgeroepen. Een dergelijke gevolgtrekking gaat - wat er ook zij van de Franse betekenis van beide begrippen - niet op.
2.6
In nrs. 11 (en 22) klaagt het middel dat het hof de "rechtsnorm" in rov. 8.3.5 (2e en 3e volzin) ten onrechte heeft toegespitst op zaden althans zaden van tomatenplanten.
De klaagt faalt reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien de desbetreffende overweging van het hof niet kan worden opgevat als een rechtsnorm die is toegespitst op zaden althans zaden van tomatenplanten in de zin, die het middel daaraan kennelijk toekent, dat deze regel juist zou gelden voor zaden (van tomatenplanten). Nu het gaat om (tomatenplant)zaden is verder onduidelijk wat het belang is bij een klacht, dat het hof zijn oordeel daarop heeft toegespitst.
2.7
In nr. 12 (en 19, 21 en 24) klaagt het middel dat het hof de essentialia van een koopovereenkomst heeft miskend.
De klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft deze essentialia niet miskend maar getoetst of deze in casu aanwezig zijn, en deze vraag bevestigend beantwoord. In het bijzonder heeft het hof - anders dan het middel in nr. 24 veronderstelt - ook gelet op een tegenprestatie voor de levering (zie de verwijzing naar de factuur van Saveol in rov. 8.3.4 sub b).
2.8
In nr. 13 (en 23) klaagt het middel dat het hof de bewijslastverdeling heeft miskend.
De klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft deze niet miskend maar getoetst of Saveol is geslaagd in het vervullen van de op haar rustende bewijsopdracht ter zake van het bestaan van een koopovereenkomst, en deze vraag bevestigend beantwoord. Hieraan doet niet af hetgeen het hof in rov. 8.3.5 (2e en 3e volzin) heeft overwogen. Het hof heeft op basis van de door Saveol geleverde bewijsmiddelen (de verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en de door Saveol in het geding gebrachte stukken) geoordeeld dat Saveol geslaagd is in het bewijs van haar stellingen dat tussen haar en WPK een koopovereenkomst is tot stand gekomen en dat Saveol op grond van deze overeenkomst tomatenplantzaden aan WPK heeft geleverd.
2.9.1
In nr. 14 (en 18, 20 en 25) richt het middel zich tegen de "rechtsnorm" in rov. 8.3.5 (2e en 3e volzin). Het zet in nr. 18 uiteen dat een aflevering op verzoek niet noodzakelijk op basis van koop hoeft te geschieden. Indien hier tussen partijen geen duidelijke afspraken over zijn gemaakt, kan (aldus het middel) ook sprake zijn van koop op proef, schenking, ruil, een "grotere overeenkomst", het "uitblijven van overdracht in verband met het ontbreken van een geldige titel", dwaling, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Blijkens nr. 20 heeft het "snel" aannemen van een koopovereenkomst tot gevolg dat niet snel meer een beroep op dwaling of op het ontbreken van een geldige titel kan worden gedaan. In nr. 25 wordt opgemerkt dat het hof Saveol "de verkeerde helpende hand heeft toegestoken."
2.9.2
De klacht faalt. Het oordeel van het hof komt rechtens onjuist noch onbegrijpelijk voor. Juist is dat een verbintenis tussen twee partijen waarbij sprake is van een verzoek tot levering (een bestelling) niet noodzakelijk als koop behoeft te worden aangemerkt. Het middel gaat er echter aan voorbij dat het hof voor het antwoord op de vraag of Saveol in het vervullen van haar bewijsopdracht is geslaagd aan de hand van de omstandigheden van het geval heeft onderzocht of sprake was van een koopovereenkomst. In het kader van deze beoordeling heeft het hof de in rov. 8.3.5 (2e en 3e volzin) opgenomen overweging gegeven. Hiermee heeft het hof toepassing gegeven aan de wilsvertrouwensleer, waarbij het niet alleen gaat om de wil van één partij (in casu WPK), maar tevens om het bij de andere partij (in casu Saveol) gewekte vertrouwen ten aanzien van die wil. Vervolgens heeft het hof aan de hand van deze maatstaf de bewijsmiddelen beoordeeld. Van miskenning door het hof van de essentialia van een koopovereenkomst is geen sprake en evenmin van de voor het aannemen van een koopovereenkomst vereiste wilsovereenstemming.
Voorts behoefde het hof niet te toetsen of het onderhavige feitencomplex kan worden aangemerkt als een van de in nr. 18, onder 2) t/m 9), of nr. 20 bedoelde gevallen aangezien dit door partijen niet is aangevoerd. Het wel aangevoerde geval van "afroep" heeft het hof in zijn overwegingen verdisconteerd (zie bij 2.5).
2.10
In rov. 8.4.1 en 8.4.2 verwerpt het hof het subsidiaire standpunt van WPK, dat de vaststellingsovereenkomst in de weg staat aan de vordering van Saveol.
Volgens WPK hebben partijen destijds hiermee beoogd om het onderhavige geschil volledig af te doen, tegen algehele en finale kwijting over en weer, en was Saveol die als overkoepelende organisatie van Serres c.s. een vertegenwoordigende en bemiddelende rol bij de onderhandelingen voorafgaand aan deze vaststellingsovereenkomst had, partij bij deze overeenkomst. Van dit laatste heeft WPK uitdrukkelijk bewijs aangeboden.
Het hof oordeelt echter (kort gezegd) dat - zelfs al zou Saveol partij zijn geweest bij de vaststellingsovereenkomst - WPK onvoldoende heeft onderbouwd op grond waarvan de vaststellingsovereenkomst mede zou zien op de onderhavige koopovereenkomst tussen WPK en Saveol en WPK de prijs van de door Saveol aan haar geleverde tomatenplantzaden niet hoeft te voldoen. Het hof passeert daarom het door WPK gedane aanbod te bewijzen dat Saveol partij was bij de vaststellingsovereenkomst.
2.11.1
Volgens de klacht in nr. 15 is het oordeel over de vraag of de koopovereenkomst ook is begrepen in de vaststellingsovereenkomst onterecht. Nu dit verder niet wordt uitgewerkt, kan deze klacht niet tot cassatie leiden. Zie ik het goed, dan zien ook de nrs. 17 en 26 op het oordeel inzake de vaststellingsovereenkomst. Daarin kan echter ook geen succesvolle klacht of onderbouwing van het gestelde in nr. 15 worden gevonden.
2.11.2
In nr. 17 zet het middel uiteen dat hoewel Saveol juridisch gezien geen partij bij de vaststellingsovereenkomst was, zij dit feitelijk wel was en dat vanuit WPK bezien Saveol en Serres c.s. als één geheel waren aan te merken.
Het middel gaat eraan voorbij dat het oordeel van het hof ook opgaat in geval ervan uit moet worden gegaan dat Saveol wél partij bij de vaststellingsovereenkomst was geweest, zie rov. 8.4.2, één na laatste alinea. De klacht kan dan ook niet slagen.
2.11.3
Nr. 26 borduurt voort op de hierboven reeds besproken klachten gericht tegen het oordeel van het hof omtrent de koopovereenkomst. Omdat, aldus het middel, het hof de koopovereenkomst 'geconstrueerd' heeft en deze bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet aan de orde was,3. ligt het in lijn der verwachting dat die "niet eerder bestaande koopovereenkomst" niet voldoende duidelijk in de vaststellingsovereenkomst is vermeld.
Zoals uit het bovenstaande is gebleken, kunnen de daar besproken klachten geen van alle tot cassatie leiden, zodat dat ook voor dit subonderdeel heeft te gelden.
2.12
De klacht in nr. 16 komt erop neer - als ik het goed zie - dat alle door middel 1 bestreden oordelen van het hof onbegrijpelijk zijn.
De klacht, voor zover zij al voldoet aan de daaraan te stellen eisen, richt zich tegen aan het hof voorbehouden oordelen van feitelijke aard met betrekking tot het bestaan van een koopovereenkomst en de betekenis van de vaststellingsovereenkomst. Deze oordelen kunnen m.i. niet als onbegrijpelijk worden aangemerkt (het middel geeft ook niet concreet aan in welk opzicht de oordelen van het hof onbegrijpelijk zouden zijn), zodat de klacht faalt.
Middel 2
2.13
Middel 2 richt zich tegen rov. 8.11. Deze overweging heeft betrekking op de reconventionele vordering van WPK tot een veroordeling van Saveol tot betaling van schadevergoeding op de grond dat Saveol een onrechtmatige daad dan wel wanprestatie heeft gepleegd door Serres c.s. (i) te adviseren om de bij WPK bestelde planten niet af te nemen vanwege een in Nederland heersend zeer besmettelijk plantenvirus en (ii) te laten weten dat Serres c.s. geen tomatenplanten aan Saveol zouden mogen leveren indien deze door WPK zouden zijn gekweekt.
In rov. 8.10.4 wijst het hof de vordering van WPK op grond van onrechtmatige daad af, kort gezegd omdat WPK daartoe onvoldoende heeft gesteld.
Het hof wijst in rov. 8.11 de vordering op grond van wanprestatie af. Het hof overweegt daartoe dat WPK niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, hoe het gewraakte advies van Saveol aan Serres c.s. een toerekenbare tekortkoming kan opleveren in de naleving van de onderhavige overeenkomst tussen WPK en Saveol tot levering van tomatenplantzaden.
2.14
De nrs. 27 en 28 bevatten geen zelfstandige klachten.
2.15
De klacht in nr. 29 miskent dat de rechter niet hoeft te expliciteren welke rechtsnorm hij heeft toegepast bij zijn beoordeling van de vraag of WPK voor haar vordering voldoende heeft gesteld respectievelijk onderbouwd. Voor zover het middel hier en in nr. 34 niet nader uitgewerkte motiveringsklachten uit, voldoet het niet aan de daaraan te stellen eisen en faalt het.
2.16
In de nrs. 30-32 stelt het middel, kort gezegd, met zowel een rechts- als een motiveringsklacht dat het hof de (door het hof ambtshalve toe te passen) aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft miskend. Het middel licht deze klachten toe in de nrs. 35-38.
Het middel berust blijkens de nrs. 32 en 38 op de veronderstelling, dat het hof zou hebben geoordeeld dat de stellingen van WPK nimmer het oordeel zouden kunnen dragen dat Saveol toerekenbaar tekort is geschoten. Het middel miskent hier dat het hof heeft geoordeeld dat WPK niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, hoe het gewraakte advies van Saveol aan Serres c.s. een toerekenbare tekortkoming van Saveol kan opleveren. Het hof doelt daarmee kennelijk op het gegeven dat WPK in de MvG nr. 8 uitsluitend een toelichting heeft gegeven op haar stelling dat Saveol jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld in het kader van de overeenkomst tussen WPK en Serres c.s.
WPK heeft niet haar verwijt van een tekortkoming van Saveol in dit opzicht geadstrueerd; WPK voert in cassatie ook niet aan, onder vermelding van vindplaatsen in de stukken van de feitelijke instanties, dat zij dat wel heeft gedaan. De stelling van het middel in nr. 36 dat Saveol zich dient te onthouden van gedragingen die de afzet van de door WPK met de zaden van Saveol opgekweekte planten ernstig bemoeilijken, heeft weliswaar betrekking op de koopovereenkomst tussen WPK en Saveol, maar het middel laat na aan te geven of, en waar, deze stelling door WPK in feitelijke instanties is aangevoerd.
Het middel betoogt dat het hof een en ander ambtshalve op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid had dienen te baseren. Ook in dat rechtskader (ik laat dan nog daar, dat het middel blijkens de nrs. 35 en 36 kennelijk doelt op artikel 6:248 lid 2 BW en geen aandacht besteedt aan rov. 8.2.4, waarin is geoordeeld dat het Weens Koopverdrag toepasselijk is) zal moeten worden beoordeeld of (voldoende is gesteld om aan te nemen dat) sprake is van handelen in strijd met een op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid te baseren verplichting, schending waarvan een tekortkoming zou opleveren. Het hof heeft in rov. 8.11, kennelijk in aansluiting op zijn oordelen in rov. 8.10.4, geoordeeld dat WPK op dit punt onvoldoende heeft gesteld. De in nr. 36 door het middel verdedigde rechtsopvatting is overigens in haar algemeenheid onjuist, omdat deze bijvoorbeeld al geen rekening houdt met de aard van de gedragingen en de redenen die daaraan ten grondslag kunnen liggen. Hierop stuit middel 2 af.
2.17
In de nrs. 33 en 39 klaagt het middel (met zowel een rechts- als een motiveringsklacht) dat het hof WPK niet heeft toegelaten tot het leveren van bewijs, ondanks het voldoende gespecificeerde bewijsaanbod van WPK in paragraaf 8 van haar memorie van grieven.
Ten aanzien van het bewijsaanbod van WPK heeft evenwel te gelden dat dit uitsluitend ziet op het gestelde onrechtmatige handelen van Saveol in het kader van de overeenkomst tussen WPK en Serres c.s., en niet op de koopovereenkomst tussen WPK en Saveol. De klachten ter zake van het door WPK gedane bewijsaanbod moeten derhalve falen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2012
Zie de Conclusie van Antwoord tevens eis in reconventie nrs. 2-7 en de MvG nr. 21, waarnaar de cassatiedagvaarding verwijst op p. 5 en 6.
Het middel stelt halverwege subonderdeel 26: 'voor die tijd was die vaststellingsovereenkomst niet aan de orde', maar zal hier bedoeld hebben dat voor die tijd (voordat de vaststellingsovereenkomst gesloten werd) de koopovereenkomst niet aan de orde was.
Uitspraak 01‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Koopovereenkomst; vaststellingsovereenkomst. Bewijsopdracht, bewijslastverdeling.
Partij(en)
1 juni 2012
Eerste Kamer
11/01468
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
WESTLANDSE PLANTENKWEKERIJ B.V.,
gevestigd te Made, gemeente Drimmelen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
SOCIETE MARACHAIRE DE L'OUEST, handelende onder de naam S.i.c.a. Saveol,
gevestigd te Plougastel Daoulas, Frankrijk,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als WPK en Saveol.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 133012/HA ZA 04-875 van de rechtbank Breda van 26 januari 2005, 8 juni 2005 en 7 maart 2007;
- b.
de arresten in de zaak HD 103.004.930 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 januari 2010 en 7 september 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft WPK beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Saveol is verstek verleend.
De zaak is voor WPK toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt WPK in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Saveol begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 1 juni 2012.