Hof 's-Hertogenbosch, 12-05-2015, nr. HD 200.158.817/01
ECLI:NL:GHSHE:2015:1668
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-05-2015
- Zaaknummer
HD 200.158.817/01
- Roepnaam
C1000/Jumbo
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:1668, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑05‑2015; (Hoger beroep kort geding)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:5356
ECLI:NL:GHSHE:2014:5356, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑12‑2014; (Hoger beroep kort geding)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:1668
- Wetingang
art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
AR 2015/818
AR 2015/819
Uitspraak 12‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Exhibitie art. 843a Rv. Franchisenemers (C1000) hebben in casu geen recht op inzage in overeenkomst waarbij Jumbo de panden overdraagt aan Ahold. Fishing expedition. Er bestaan geen aanwijzingen dat in de overeenkomst bepalingen staan waaraan de franchisenemers een recht of belang kunnen ontlenen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.158.817/01
arrest van 12 mei 2015
in de zaak van
Vereniging C1000,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
verder te noemen: C1000,
advocaat: mr. J.W. de Groot te Amsterdam,
tegen
Jumbo Groep Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: Jumbo,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam,
aan wier zijde zich heeft gevoegd:
Koninklijke Ahold N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen: Ahold,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 december 2014 in het hoger beroep van het in kort geding door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/280890/KG ZA 14-421 gewezen vonnis van 23 september 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:5484.
5. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 16 december 2014;
- -
de memorie van antwoord van Jumbo met één productie;
- -
de memorie van antwoord van Ahold;
- het pleidooi op verzoek van C1000. Gepleit, aan de hand van overgelegde pleitnotities, is voor C1000 door de mrs. M.C.D. Wesseling en J.W. de Groot, voor Jumbo door de mrs. R.G.J. de Haan en S.Y. Wong en voor Ahold door de mrs. J. de Bie Leuveling Tjeenk en T. Bird.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
6. De verdere beoordeling
6.1.
Bij genoemd tussenarrest is Ahold toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Jumbo.
6.2.
De voorzieningenrechter heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt. In grief 1 komt C1000 weliswaar op tegen deze feitenvaststellingen, maar niet met de stelling dat deze onjuist zouden zijn. Eén van de volgens haar ‘meest kardinale punten zou in het partijdebat niet zijn meegenomen’.
2.1.
Vereniging C1000 behartigt blijkens artikel 2 van haar statuten de belangen van C1000 franchisenemers die een franchiseovereenkomst hebben met C1000 B.V. Tevens hebben een tweetal C1000 franchisenemers aan Vereniging C1000 een uitdrukkelijke last gegeven om de onderhavige procedure tegen Jumbo te voeren.
2.2.
C1000 B.V. exploiteert eigen supermarkten en levert daarnaast goederen en diensten aan franchiseondernemers die supermarkten exploiteren op basis van de supermarktformule C1000. C1000 B.V. was onderdeel van de investeringsmaatschappij CVC Capital Partners (hierna: CVC), die deze supermarktketen in 2011 te koop heeft aangeboden.
2.3.
Jumbo heeft eind 2011 met CVC overeenstemming bereikt over een aandelentransactie, inhoudende dat Jumbo uitsluitende zeggenschap verwerft over C1000 B.V. en daarmee gelieerde vennootschappen. De supermarkten van C1000 zijn sinds de aandelentransactie in handen van Jumbo.
2.4.
De overname van deze supermarkten is een concentratie in de zin van artikel 27, eerste lid onder b, Mededingingswet. Jumbo en CVC hebben deze concentratie gemeld bij de (toenmalige) Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Teneinde tegemoet te komen aan mogelijke mededingingsrechtelijke bezwaren op het gebied van verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten hebben Jumbo en CVC aan de NMa medegedeeld als onderdeel van de concentratie in achttien plaatsen afstand te doen van supermarkten van Jumbo of C1000. Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de Raad van Bestuur van de NMa medegedeeld dat voor het tot stand brengen van de concentratie waarop de melding betrekking heeft geen vergunning is vereist. Jumbo diende in ieder geval wel de in het besluit genoemde 18 C1000-winkels af te stoten.
2.5.
In april 2012 heeft Jumbo (onder andere) met Ahold overeenstemming bereikt over de overname van 82 winkels (78 C1000 winkels, waarvan 76 franchise, en 4 Jumbo winkels). Bij besluit van 26 juli 2012 heeft de Raad van Bestuur van de NMa geconcludeerd dat deze overname (concentratie) de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan niet op significante wijze zou kunnen belemmeren. Er bestond geen bezwaar tegen de concentratie.
2.6.
De overname door Ahold van de 78 C1000-winkels is geëffectueerd op 14 augustus 2012 door middel van de overdracht van alle aandelen in het kapitaal van [holding B.V.] Holding B.V. – een volledige dochter van Jumbo – door Jumbo aan Ahold Real Estate & Construction B.V. – een volledige (indirecte) dochter van Ahold. De (onder)huurovereenkomsten tussen de (entiteiten van) C1000 B.V. en de franchisenemers zijn voorafgaand aan de aandelenoverdracht reeds overgegaan op vastgoedondernemingen van Ahold. Het betreft een overgang onder algemene titel welke is gerealiseerd door een juridische afsplitsing ex artikel 2:334a BW e.v. aan de zijde van de relevante C1000 entiteit en overgang naar enige Ahold vastgoedvennootschappen.
2.7.
In 76 van deze vestigingspunten werd ten tijde van de overdracht aan Ahold door een franchisenemer een C1000 franchiseformule geëxploiteerd. Aan de franchiserelatie tussen de C1000 franchisenemers en C1000 B.V. liggen een aantal overeenkomsten ten grondslag, waaronder de formuleovereenkomst en de (onder)huurovereenkomst, op basis waarvan de C1000 franchisenemer het vastgoed waarin hij zijn winkel exploiteert huurt. Door de overname door Ahold is voor de betreffende franchisenemers de situatie ontstaan dat zij thans voor wat betreft het winkelpand een huurovereenkomst hebben met een groepsonderneming van Ahold en via de door Jumbo overgenomen C1000 BV een franchiseovereenkomst (de C1000 franchiseformule) met Jumbo.
2.8.
In april 2012 heeft Jumbo bekend gemaakt dat de C1000 franchiseformule binnen afzienbare tijd zou komen te eindigen. Ter zitting heeft Jumbo desgevraagd medegedeeld dat haar intentie is dat de C1000 formule medio 2015 geheel verdwijnt.
2.9.
Ahold is met de franchisenemers van de door Ahold overgenomen C1000-winkels in gesprek gegaan over een overstap naar de Albert Heijn-formule. Ahold had ten tijde van de mondelinge behandeling op 21 augustus 2014 met de franchisenemers van ongeveer 46 supermarktlocaties overeenstemming bereikt over de overstap van de C1000 formule naar de Albert Heijn-formule.
2.10.
Ten tijde van de mondelinge behandeling op 21 augustus 2014 stonden circa 25 C1000 franchisenemers voor de beslissing of zij de overstap naar de Albert Heijn-formule van Ahold al dan niet zouden maken.
2.11. (
Veel van) de C1000 franchisenemers die al zijn overgestapt naar de Albert Heijn-formule kampen met tegenvallende omzetten, hetgeen Ahold ook onderkent. Een door Vereniging C1000 in het leven geroepen stuurgroep die de belangen vertegenwoordigt van de franchiseondernemers van de betrokken vestigingspunten heeft overleg gevoerd met Ahold om de overstappers enige comfort te bieden (door middel van een “Overgangsregeling”). Dit overleg met Ahold heeft nog niet tot een voor de betrokken C1000 ondernemers bevredigend resultaat geleid.
2.12.
Sinds begin 2013 heeft de stuurgroep verzocht om inzage in de afspraken die zijn gemaakt tussen C1000/Jumbo en Ahold in het kader van de aan Ahold overgedragen verhuurrechten. Zo heeft de stuurgroep per brief van 11 april 2014 verzocht om inzage te verstrekken in dan wel afgifte van de relevante afspraken uit deze stukken.
2.13.
Jumbo heeft hierop bij brief van 23 april 2014, voorzover hier relevant, als volgt gereageerd:“Allereerst willen wij aan u aangeven dat Jumbo uw signalen uiterst serieus neemt en de ontstane situatie betreurt, maar zich tegelijkertijd realiseert dat de oplossing primair gevonden dient te worden in de dialoog tussen u en Albert Heijn. In dat licht zal Jumbo beide partijen er op (blijven) wijzen er samen uit te komen.
Dit laat onverlet dat, ondanks dat de verantwoordelijkheid voor de ombouw van de winkels naar de Albert Heijn formule bij Albert Heijn ligt, Jumbo zich, voor zover het in haar macht ligt, inzet om dit proces in goede banen te leiden.
Zoals ook op 3 maart aan het bestuur van de Vereniging C1000 gemeld heeft er in het kader van de reeds eerder door u geuite zorg een gesprek tussen de Raad van Bestuur van Jumbo en Albert Heijn plaatsgevonden en is naar aanleiding van dat gesprek de frequentie van het operationeel overleg tussen Albert Heijn en Jumbo verhoogd naar tweewekelijks om zodoende de voortgang in het ombouwproces te kunnen borgen en tijdig de eventuele (dreigende) knelpunten te kunnen bespreken.
(…)”.
2.14.
Per e-mailbericht van 30 mei 2014 aan Jumbo heeft de advocaat van Vereniging C1000 het verzoek van de stuurgroep van 11 april 2014 herhaald. Hij heeft daarbij aan Jumbo/C1000 BV gevraagd de informatie uiterlijk op 4 juni 2014 om 18.00 uur te verschaffen. Eenzelfde bericht is gericht aan Ahold. Bij uitblijven van de gevraagde inlichtingen is aan Jumbo en Ahold een kort geding tot afgifte van de gevraagde stukken in het vooruitzicht gesteld.
2.15.
Jumbo en C1000 BV hebben per brief van 4 juni 2014 laten weten dat zij geen inzage geven in de stukken omdat een rechtmatig belang zou ontbreken aan de zijde van Vereniging C1000 en omdat de franchisenemers geen partij zouden zijn bij de transactie en aan de gemaakte afspraken geen rechten kunnen ontlenen. Jumbo en C1000 BV beroepen zich bovendien op een met Ahold gemaakte geheimhoudingsafspraak over de inhoud van de overeenkomst waarbij de verhuurrechten van C1000 BV/Jumbo zijn overgaan op Ahold. Ook Ahold heeft bij e-mail van 4 juni 2014 aan de advocaat van Vereniging C1000 doen weten niet aan het verzoek te zullen voldoen.
Het hof voegt hieraan toe de tekst van artikel 1.3 van de Formuleovereenkomst die de C1000-franchisenemers hebben met C1000 (en derhalve thans met Jumbo):
C1000 Supermarkten zal zich inspannen om de Winkelformule te onderhouden en verder te ontwikkelen. Het is aan C1000 Supermarkten toegestaan wijzigingen aan te brengen in en/of uitbreidingen te geven aan de Winkelformule c.q. (de bepalingen in) het Formuleplan. Echter, indien om welke reden dan ook naar het oordeel van de C1000 Supermarkten, na overleg met het Hoofdbestuur van de Vereniging C1000 (hierna te noemen: “Vereniging C1000”), de Winkelformule redelijkerwijs niet meer onderhouden en gehandhaafd kan worden, zullen partijen met elkaar in overleg treden over de alsdan ontstane situatie teneinde te bepalen hoe de overeenkomst tussen partijen zal worden voortgezet.
.3. De rechtsstrijd in hoger beroep.
6.3.1.
C1000 vordert op de voet van artikel 843a Rv veroordeling van Jumbo - uitvoerbaar bij voorraad -:
1. om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis afschrift of inzage te verstrekken aan C1000 van:
a. alle schriftelijke en/of elektronische stukken – waaronder (notariële akten) en/of overeenkomsten – waarmee de overgang van de verhuurrechten met betrekking tot het vastgoed waarin de C1000 Franchisenemers hun C1000 supermarkt exploiteren is geëffectueerd;en
b. alle schriftelijke en/of elektronische stukken waarin de aan onder a. bedoelde overgang ten grondslag liggende afspraken tussen Jumbo en/of C1000 enerzijds en Ahold en haar groepsondernemingen anderzijds zijn vastgelegd;
2. tot betaling van een dwangsom van € 100.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat Jumbo niet geheel voldoet aan de veroordeling;
3. tot betaling van de kosten van dit geding.
Voor deze vordering beroept C1000 zich onder meer op genoemd artikel 1.3 van de Formule-overeenkomst.
6.3.2.
De voorzieningenrechter heeft, na toelating van Ahold als gevoegde partij aan de zijde van Jumbo, in het vonnis waarvan beroep deze vorderingen afgewezen en C1000 veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Jumbo en Ahold gevallen.
6.3.3.
In hoger beroep vordert C1000 vernietiging van dat vonnis en veroordeling van Jumbo tot exhibitie zoals in eerste aanleg gevorderd, met veroordeling van Jumbo in de kosten. Zij voert daartoe vijf grieven aan.
6.3.4.
In de rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2. heeft de voorzieningenrechter overwogen dat Jumbo van de mogelijkheid van C1000 om in deze kwestie op te treden geen wezenlijk punt heeft gemaakt, maar Ahold wel. Ahold heeft gesteld dat C1000 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft dit verweer afgewezen. Ahold is in hoger beroep hierop niet teruggekomen. Het hof acht C1000 ontvankelijk om op te treden voor de franchisenemers die zij zegt te vertegenwoordigen.
6.3.5.
In rechtsoverweging 4.3 heeft de voorzieningenrechter het spoedeisend belang vereist voor het voeren van een kort geding aangenomen. Dit oordeel is in hoger beroep niet betwist. Het hof acht ook in hoger beroep voldoende spoedeisend belang aanwezig.
6.3.6.
Het hof stelt met betrekking tot de te hanteren beoordelingsmaatstaven het volgende voorop. Artikel 843a Rv vereist voor een vordering tot exhibitie van bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij zij (C1000) partij is, een rechtmatig belang. Het moet daarbij gaan om een concreet belang; belangstelling is onvoldoende.
Eveneens onvoldoende voor toewijzing is, zoals C1000 hier stelt, dat zij haar rechtspositie nader wenst te bepalen. Aan die omstandigheid valt nog onvoldoende rechtmatig belang te ontlenen. Bij de beoordeling van de vraag of er rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv bestaat, ook als nog geen geding aanhangig is, kan het vaststellen van de rechtspositie een rol spelen. Toereikend is dat niet, reeds omdat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een rechtmatig belang (en van de overige vereisten van art. 843 a Rv) tevens rekening wordt gehouden met de belangen van hier: Jumbo en Ahold, en met de andere omstandigheden van het geval.
Het hof neemt verder in het bijzonder in aanmerking dat een vordering tot exhibitie – net zo als bij een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor - niet mag ontaarden in een ‘fishing expedition’ (vgl. voor het bewijsbeslag HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BZ9958).
Bij de vraag of C1000 een rechtmatig belang heeft, komt het er mede op aan of C1000 daartoe voldoende heeft gesteld om exhibitie te rechtvaardigen en daarmee aan een beoordeling van alle door C1000 gestelde omstandigheden van het geval.
6.4.
Grief 1
C1000 stelt in deze grief, kort gezegd, dat de voorzieningenrechter bij de feitenvaststelling voorbij is gegaan aan hetgeen in punt 3.7 e.v. van de appeldagvaarding is gesteld, naar het hof begrijpt, dat hij de samenhang tussen de huur- en de franchiseovereenkomst, die is doorbroken, niet, althans onvoldoende in aanmerking heeft genomen. Met Ahold bestaat een huurrelatie; met C1000 B.V./Jumbo een franchise-overeenkomst.
Anders dan de grief kennelijk betoogt, heeft de voorzieningenrechter deze samenhang niet uit het oog verloren. Ook het hof zal deze doorbreking van de samenhang in de beoordeling betrekken. C1000 heeft derhalve geen belang bij deze grief.
De grief faalt.
6.5.
De grieven 2, 3 en 4
6.5.1.
Deze grieven hebben betrekking op hetgeen de voorzieningenrechter in de rechtsoverwegingen 4.7, 4.8, 4.9 en 4.12 heeft overwogen en beslist ten aanzien van de vordering. Zij vormen de kern van het geschil. Kort gezegd is de voorzieningenrechter van oordeel dat een rechtmatig belang voor exhibitie ontbreekt onder meer omdat de overdracht van de verhuurrechten aan Ahold is geëffectueerd via een splitsing op de voet van artikel 2:334a e.v. BW (overgang onder algemene titel), zodat de relatie inhoudelijk niet zal veranderen.
6.5.2.
C1000 wijst erop dat, volgens de huurovereenkomsten, het gehuurde alleen is bestemd om te worden gebruikt als supermarkt conform de C1000-franchise-formule. Daaraan kan, na medio 2015 geen invulling meer gegeven worden omdat de C1000-formule ophoudt te bestaan. C1000 vraagt zich af hoe nadien de huur- en franchiseovereenkomsten uitgelegd moeten worden. Bovendien noemt C1000 haar recht op overleg (met Jumbo) en op de zorgplicht van Jumbo zoals verwoord in artikel 1.3 van de Formuleovereenkomst die mogelijk geschonden is. C1000 vordert daarom inzage in de afspraken die door Jumbo en Ahold dienaangaande zijn gemaakt. In punt 6.10 van de appeldagvaarding stelt C1000 dat het voor haar van belang is te weten wat de exacte afspraken zijn die in dat kader tussen Ahold en Jumbo zijn gemaakt.
6.5.3.
Het hof stelt voorop dat afspraken tussen Jumbo en Ahold over de verkoop van de onroerende zaken de franchisenemers en C1000 in beginsel niet zullen raken. Dat geldt ook als de exhibitievordering beperkt moet worden gelezen, namelijk alleen die passages uit de overeenkomsten die betrekking hebben op de verhuurrechten. Een overeenkomst werkt alleen tussen partijen. Ter gelegenheid van het pleidooi hebben Jumbo en Ahold verklaard dat in de overeenkomst tussen hen niet is voorzien in een derdenbeding ten gunste van franchisenemers of van een terugkeerrecht naar de oude formule; enige aanwijzing voor het bestaan van zodanig beding is niet gesteld en is het hof ook niet kunnen blijken.
Het is op deze grond dat de vorderingen tot exhibitie, zoals deze in algemene bewoordingen zijn gesteld, reeds moeten worden afgewezen. C1000 heeft in het algemeen geen rechtmatig belang bij inzage in de contracten die tussen derden zijn gesloten. De enkele omstandigheid dat zij huurders/ franchisenemers vertegenwoordigt, of dat de huurders/ franchisenemers indirect als zodanig zijn betrokken bij de overdracht, is daartoe onvoldoende.
6.5.4.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft C1000 haar vorderingen aldus nader gespecificeerd (punt 3.15):
Indien uit de afspraken tussen AH en Jumbo met betrekking tot de verhuurrechten zou blijken dat C1000 ondernemers onder bepaalde omstandigheden nog wel over zouden kunnen gaan naar Jumbo dan wel een andere formule, dan zou dat voor de individuele C1000 ondernemer die nu nog niet over is naar AH buitengewoon relevant zijn.
Dat betreft, volgens informatie van partijen ter zitting, nog ongeveer 15-10 franchisenemers. Overigens stelt C1000 dat de exhibitie ook van belang kan zijn voor de ondernemers die al zijn overgegaan naar Ahold (3.18 pleitnota).
Anders dan C1000 in de toelichting op grief 3 lijkt te stellen, zijn kennelijk de verhuurrechten sec niet aan de orde, maar staat de franchiseformule (Jumbo, Ahold of een derde), via de bestemmingsbepaling in de huurovereenkomsten, centraal bij de belangen van C1000 en haar franchisenemers.
Inderdaad zal - als aan het indien uit het citaat is voldaan - een individuele franchisenemer die volgens de overeenkomst niet over hoeft te gaan naar Ahold (franchise al dan niet gecombineerd met de huur en verhuur) bij exhibitie van zodanige afspraken een rechtmatig belang kunnen hebben. Daarmee is nog niet gegeven dat de exhibitievorderingen toewijsbaar zijn.
Het hof merkt hierbij eerst op dat volstrekt onaannemelijk is dat de aandelentransactie (en daarmee de overgang van verhuurrechten) zal worden teruggedraaid. Eveneens is onaannemelijk dat de overdracht van de eigendom van één van de winkelpanden (dat is nodig om de huur terug te doen gaan), zal worden teruggedraaid. Een en ander wordt ook niet gesteld.
Het moet dan gaan om een situatie waarbij een aan Ahold in eigendom toebehorende winkel zal worden geëxploiteerd ten behoeve van een concurrerende franchiseorganisatie. Voor het bestaan van afspraken tussen Jumbo en Ahold dienaangaande bestaat geen enkele aanwijzing. Het hof overweegt hierover nog het volgende.
6.5.5.
Het hof neemt bij de beoordeling van de aldus beperkte vorderingen verder in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat in de huurverhouding (los gedacht van het franchise-aspect) enige wijziging is aangebracht of zelfs maar aangebracht zou kunnen worden zonder instemming van franchisenemers (dit gelet op de wijze van overdracht van de winkelpanden, namelijk door een aandelenoverdracht, en op het huurrecht, artikel 7:226 BW).
6.5.6.
Dit is uiteraard anders voor de bestemming van de winkelpanden. Die zal moeten veranderen als de C1000-formule zal ophouden te bestaan. Deze bestemming zal veranderen in een AH-franchise-formule (of de huurverhouding zal eindigen en de winkel wordt een AH-filiaal), zoals al gebeurd is in ongeveer 63-68 van de 78 winkels. Dit kan overigens wellicht in een individueel geval anders zijn naar aanleiding van specifieke omstandigheden die aan de orde komen tijdens de onderhandelingen met Ahold, derhalve niet als resultante van de overeenkomst met Jumbo. De bestemmingswijziging zal, nu de C1000-formule ophoudt te bestaan, het resultaat zijn van de onderhandelingen gevoerd tussen de individuele franchisenemer en Ahold. Dat Jumbo daar enige invloed op zou kunnen (of mogen) uitoefenen is niet gebleken. (Terzijde merkt het hof op dat de onderhavige vordering ook niet is ingesteld tegen Ahold; zij is gevoegde partij).
Weliswaar lijkt C1000 te stellen dat zij invloed kan uitoefenen middels de zorgplicht van Jumbo jegens de franchisenemer en het met Jumbo te voeren overleg, maar een aanwijzing dat Jumbo dat recht om invloed uit te oefenen jegens Ahold heeft, ontbreekt. Het is bovendien onaannemelijk dat Ahold – behoudens heel uitzonderlijke situaties - zal toestaan dat een winkel niet naar de bestemming Ahold zal veranderen, en dan nog alleen uit hoofde van overlegafspraken gemaakt tussen C1000 en haar franchisenemers. Alleen al de concurrentiepositie tussen Jumbo en Ahold lijkt aan de veronderstelling van C1000 dat uit de overeenkomst wellicht anders blijkt, in de weg te staan. Wat het belang van Ahold zou zijn bij bedoelde terugkeer naar de Jumbo-formule, of een andere formule, wordt door C1000 ook niet uit de doeken gedaan, wat de aannemelijkheid van de gestelde (mogelijke) afspraak verzwakt.
Evenmin valt in te zien dat deze verandering in bestemming enige uitleg van de huurovereenkomst vergt (in het kader van overleg tussen Jumbo en haar franchisenemers), terwijl evenmin valt in te zien dat de uitleg afhankelijk is van eventuele afspraken gemaakt tussen Jumbo en Ahold.
C1000 heeft nog gewezen op de mogelijkheid voor Ahold om op te zeggen als zij niet komt tot een nieuwe franchiseovereenkomst. Wat er ook zij van die mogelijkheid, die situatie doet zich niet voor, terwijl het nog geenszins zeker is dat C1000 in een eventueel geding daaromtrent partij zal zijn.
6.5.7.
Naar het oordeel van het hof zijn de vorderingen van C1000 daarmee louter gegrond op ongefundeerde gissingen (‘indien uit de afspraken …’), hypothetische benaderingen, een opgewekt wantrouwen doordat Jumbo en Ahold niet willen verklaren dat er in de overeenkomst niets staat ten gunste van de franchisenemers en wellicht op de hoop dat er iets voor de franchisenemer valt ‘te halen’ bij Jumbo, C1000 B.V. of Ahold dan wel voor de individuele franchisenemer bij de onderhandelingen met Ahold (al ontkent C1000 dat in 6.24 van de appeldagvaarding). In dit laatste aspect ligt uiteraard wel een belang besloten, maar niet een rechtens te respecteren belang. Nu de vordering is aangekleed met speculaties, niet met concrete feiten, is sprake van een fishing expedition. Artikel 843a Rv biedt voor zodanige grondslag geen ruimte. Het gaat C1000 om het verkrijgen van stukken om te bezien of daarin de informatie staat die zij veronderstelt, althans waarop zij hoopt daaraan iets te hebben, terwijl zij die veronderstelling niet voldoende heeft onderbouwd en daarvoor ook geen aanwijzing bestaat.
6.5.8.
Ook aan de enkele omstandigheid dat in de periode tussen de overdracht van de (huurovereenkomsten ter zake van de) winkelpanden en de wijziging in franchiseorganisatie (de C1000-formule houdt 19 juli 2015 op te bestaan) franchise en verhuur niet meer in één hand ligt, valt geen rechtmatig belang te ontlenen. Dit feit heeft zich inmiddels voltrokken. Dat er ten aanzien van deze overdracht geschillen zijn gerezen die aanleiding kunnen geven tot een rechtsgeding waarin de uitleg van de huurovereenkomsten een rol speelt, is het hof niet kunnen blijken. Evenmin blijkt dat de franchisenemers in deze periode ten aanzien van deze huuroverdracht in enig belang zijn getroffen. De C1000-exploitatie is kennelijk voortgezet, evenals de huurovereenkomst.
De vordering van C1000 heeft bovendien geen betrekking op deze transitieperiode, maar raakt in de eerste plaats de onderhandelingen met Jumbo (en Ahold) over een opvolgende franchiseovereenkomst (de franchisenemers willen meer onderhandelingsruimte die zij mogelijk kunnen ontlenen aan een overgang naar een andere organisatie dan Ahold).
6.5.9.
Het hof neemt nog het volgende in aanmerking. De wederpartij van C1000 in deze procedure is Jumbo (of C1000 B.V.), (nog) niet Ahold. Gesteld is dat de gevorderde exhibitie kan dienen ter voorbereiding op een rechtsgeding tegen Jumbo uit hoofde van schending van de huurovereenkomst en de Formule-overeenkomst, in het bijzonder van artikel 1.3 van laatstgenoemde overeenkomst door, kort gezegd, onvoldoende overleg te voeren en door onvoldoende de belangen van de franchisenemers bij de overgang van de verhuurrechten naar Ahold in acht te nemen (schending van de zorgplicht, punt 3.18 pleitnota). Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is gesteld dat Jumbo ter zake aansprakelijk is gesteld (overigens is ook Ahold aansprakelijk gesteld).
C1000 stelt dat zonder de verkoop en overdracht van de verhuurrechten aan Ahold er in dat overleg diverse opties voorhanden waren. Zij noemt (punt 3.12 pleitnota):
- het overnemen van de onderneming;
- voortzetting van de onderneming onder de Jumbo-formule;
- voortzetting onder een andere formule;
- schadevergoeding.
Wat er ook van zij, die opties, behalve de laatste, staan niet langer open nu de winkels zijn overgedragen aan Ahold (dat de C1000-formule nog niet is geëindigd, kan daar niet aan afdoen) en kunnen dan ook niet dienen als grondslag voor een vordering tot nakoming. Zoals hiervoor overwogen, bestaat er ook geen aanwijzing voor de stelling dat ná de verkoop aan Ahold nog één van de eerste drie genoemde opties zou openstaan, en in het bijzonder bestaat er geen aanwijzing dat in de overeenkomsten tussen Jumbo en Ahold daarin is voorzien.
Naar het oordeel van het hof bestaat er een onvoldoende sterke rechtspositie voor C1000, die in zodanig geding eiseres zal zijn op wie derhalve een stelplicht rust (een stelplicht die niet mag worden gegrond op gissingen), om ten behoeve van een eventuele procedure tegen Jumbo aanspraak te kunnen maken op de verlangde exhibitie. Anders gezegd: C1000 heeft nog geen enkele, althans onvoldoende invulling gegeven van haar veronderstelling dat zij aan de overeenkomst tussen Jumbo en Ahold een belang kan ontlenen ter onderbouwing – en ter bewijs – van een vordering jegens Jumbo (of eventueel C1000 B.V. en/of Ahold). Het exhibitiegeding strekt er niet toe om C1000 te doen onderzoeken of zij haar rechtspositie in zo’n geding wellicht kan verbeteren zonder dat daarvoor concrete aanwijzingen bestaan.
Aan de gestelde tekortkoming door Jumbo valt evenmin een rechtmatig belang voor exhibitie te ontlenen reeds omdat onvoldoende is toegelicht en met feiten onderbouwd dat die schendingen afhankelijk zijn van hetgeen tussen Jumbo en Ahold is overeengekomen ten aanzien van aandelenoverdracht.
6.5.10.
C1000 stelt nog (3.16 pleitnota) dat uit gesprekken die individuele ondernemers hebben gehad met AH- en/of C1000-vertegenwoordigers is gebleken dat er inderdaad tussen Jumbo en Ahold afspraken zijn gemaakt over de overstap naar Jumbo of een nadere formule dan AH. Deze stelling is evenwel niet onderbouwd, noch met verklaringen, noch met specificatie om welke afspraken het in concreto zou gaan, noch ten aanzien van de stelling dat de franchisenemers daar een recht aan kunnen ontlenen. Het hof passeert daarom deze stelling.
6.5.11.
Gelet op een en ander bestaat er, naar het oordeel van het hof, geen rechtmatig belang voor C1000 bij een eventuele exhibitie. De grieven falen.
6.6.
Grief 5
6.6.1.
Deze grief keert zich tegen rov. 4.10 van het vonnis waarvan beroep, luidende:
Jumbo en Ahold hebben voorts aangevoerd dat zij een zwaarwegend belang hebben om zich te verzetten tegen de afgifte van de door Vereniging C1000 gevorderde documenten met betrekking tot de gemaakte afspraken omdat deze bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Niet op voorhand onaannemelijk is dat in de onderhandelingen tussen Jumbo en Ahold die hebben geleid tot de onderhavige overname, bedrijfsgevoelige informatie aan de orde is gekomen en dat deze bedrijfsgevoelige informatie haar weerslag heeft gevonden in bescheiden, waarvan te billijken valt dat deze twee supermarktconcerns, die beiden opereren in een sterk concurrerende markt, niet in handen van derden komt. De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in het vierde lid van artikel 843a Rv niet lichtvaardig aan dit aspect voorbijgaan en kiest, zeker nu het hier om een kort geding gaat, voor de veilige weg.
6.6.2.
Bij de beoordeling van deze grief aangaande dit verweer van Jumbo en Ahold stelt het hof voorop dat, zoals hiervoor in rov. 6.5.4 werd overwogen, op voorhand onaannemelijk moet worden geacht dat aan een individuele franchiseondernemer de mogelijkheid zal worden geboden om in een aan Ahold in eigendom toebehorend winkelpand een supermarkt te vestigen van een concurrerende organisatie, behoudens wellicht in heel bijzondere omstandigheden. C1000 heeft ook geen omstandigheden genoemd waaronder Ahold daartoe zal overgaan. Anders gezegd, er zijn geen concrete omstandigheden gesteld waaronder de door C1000 veronderstelde afspraak in werking zou kunnen treden. Het hof heeft ook ambtshalve geen situaties voor ogen waarin Ahold een concurrerende onderneming zou toelaten, laat staan situaties waarop in de overeenkomst tot aandelenoverdracht is geanticipeerd. Zou een dergelijke situatie zich voordoen dan lijkt voorshands aannemelijk dat dit is gebaseerd op heel bijzondere omstandigheden en op een specifiek bedrijfsbeleid van Ahold, dat zij uiteraard als bedrijfsgevoelige informatie aanmerkt.
Daarbij komt dat Ahold niet de wederpartij, maar gevoegde partij is. Het komt er aldus op aan dat Jumbo met Ahold, in haar eigen belang, afspraken met Ahold heeft gemaakt over het ‘terugnemen’ van de franchiseformule (mogelijk onder het achterlaten van de eigendom bij Ahold). Voor het bestaan van een dergelijke afspraak bestaat niet alleen geen aanwijzing (zodanige aanwijzing kan niet worden gevonden in het stilzwijgen van Jumbo en Ahold), maar ook hier geldt dat een situatie waarin dit zou kunnen voorkomen door C1000 niet met concrete feiten wordt geconcretiseerd (zelfs een begin van feitelijke concretisering ontbreekt), terwijl ook hier voorshands voldoende aannemelijk (vanwege het uitzonderlijke van het geval) is dat die afspraak onder de bedrijfsgevoelige informatie valt te scharen (vandaar wellicht het stilzwijgen van Jumbo en Ahold).
6.6.3.
Het hof komt mitsdien niet tot een ander oordeel dan de voorzieningenrechter zodat de grief faalt.
6.7.
De conclusie is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van C1000 in de kosten aan de zijde van Jumbo en Ahold gevallen (3 punten tariefgroep II).
7. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt C1000 in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Ahold worden begroot op € 704,- aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris advocaat;
en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt C1000 in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Jumbo worden begroot op € 704,- aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris advocaat;
en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
en verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en E.F.D. Engelhard en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2015.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 16‑12‑2014
Inhoudsindicatie
voeging
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.158.817/01
arrest van 16 december 2014
gewezen in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv in de zaak van
Koninklijke Ahold N.V.
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv,
hierna te noemen: Ahold,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
in het geding tussen:
Vereniging C1000,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante bij exploot van 21 oktober 2014,
hierna te noemen: C1000,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.W. de Groot,
tegen:
Jumbo Groep Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij voormeld exploot,
hierna te noemen: Jumbo,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnis van 23 september 2014 tussen Jumbo als gedaagde en Ahold als gevoegde partij aan de zijde van de gedaagde en C1000 als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/280890 / KG ZA 14-421)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
In voormelde appeldagvaarding, waarin tevens de grieven zijn opgenomen, heeft C1000 geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het – zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog toewijzen van haar inleidende vorderingen, met veroordeling van in de kosten van beide instanties te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over die nakosten.
2.2.
Ter rolle van 4 november 2014 heeft Ahold een incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv genomen.
2.3.
Nadat C1000 in de gelegenheid is gesteld om een antwoordconclusie te nemen, heeft zij hiervan afgezien, doch wel aangegeven zich te refereren aan het oordeel van het hof.
2.4.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd in het incident.
3. De vordering tot voeging en de beoordeling daarvan
3.1.
Ahold heeft in het incident gevorderd haar in het geding tussen C1000 en Jumbo toe te laten als gevoegde partij aan de zijde van Jumbo teneinde samen met Jumbo de vordering van C1000 te bestrijden.C1000 heeft zich ter zake van de beslissing op de door Ahold ingestelde incidentele vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat de vordering tot voeging, gelet op de artikelen 353 lid 1 juncto 217 en 218 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), tijdig is ingesteld.
Ingevolge artikel 217 Rv, dat op grond van artikel 353 lid 1 Rv ook van toepassing is in hoger beroep, kan een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768). Dit geldt eveneens in kort geding. In dat geval kan het verzoek tot voeging echter enkel worden toegewezen zolang de bij het kort geding vereiste spoed en de goede procesorde daar niet onder lijden.
3.3.
Tussen partijen staat vast dat Ahold ook in eerste aanleg zich gevoegd heeft aan de zijde van Jumbo. Ahold stelt, zoals zij ook in eerste aanleg heeft gesteld, dat C1000 onder meer inzage vordert in de afspraken tussen Jumbo en Ahold inzake de overgang van de verhuurrechten van 82 C1000 en Jumbo winkels naar Ahold, welke afspraken volgens Ahold niet openbaar zijn en Ahold en Jumbo zijn overeengekomen dat deze afspraken vertrouwelijk zullen blijven.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van C1000 afgewezen. C1000 heeft in hoger beroep in gelijke zin gevorderd.
3.4.
Naar het voorlopig oordeel van het hof kan een voor Jumbo ongunstige beslissing de rechtspositie van Ahold nadelig beïnvloeden; toewijzing van het door C1000 in hoger beroep gevorderde zal immers meebrengen dat Ahold dient mee te werken aan het verlenen van inzage in de door C1000 bedoelde stukken.
3.5.
Nu het belang van Ahold bij de onderhavige voeging aan de zijde van het Jumbo daarmee vast staat en het spoedeisend karakter van de zaak en de goede procesorde zich hiertegen niet verzetten, zal de incidentele vordering worden toegewezen.
3.6.
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
laat Ahold toe als voegende partij aan de zijde van Jumbo in de hoofdzaak tussen C1000 en Jumbo;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 13 januari 2015 voor memorie van antwoord aan de zijde van Jumbo en Ahold;
in het incident en de hoofdzaak:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 december 2014.
griffier rolraadsheer