Het deskundigenadvies in de civiele procedure
Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/8.1:8.1 Inleiding
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/8.1
8.1 Inleiding
Documentgegevens:
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS449907:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Zoals uiteengezet in hoofdstuk 1, bestaat de centrale vraagstelling van dit boek uit twee vragen. De eerste betreft de vraag wie bepaalt en zou moeten bepalen welke feiten in de waarheidsvinding worden betrokken als de rechter overweegt om een deskundigenadvies in te winnen of daartoe overgaat. De tweede vraag is in hoeverre degene die dat bepaalt en zou moeten bepalen, rekening moet houden met de feiten die volgens de andere procesdeelnemers in de waarheidsvinding moeten worden betrokken. Deze twee vragen heb ik telkens samengevat weergegeven in de overkoepelende vraag wie in welke mate bepaalt en zou moeten bepalen welk onderzoek naar welke feiten wordt gedaan.
In dit hoofdstuk worden de antwoorden die in de vorige hoofdstukken op onderdelen van de vraagstelling zijn gegeven, verzameld en in onderlinge samenhang beschouwd. Ik kies daarbij drie uitgangspunten, zoals wordt toegelicht in par. 8.2. Aan de hand van de resultaten van de vorige hoofdstukken en de drie uitgangspunten licht ik in par. 8.3 toe dat dit boek laat zien dat er naar huidig recht op twee punten een probleem is bij de verkrijging en het gebruik van een deskundigenadvies. In par. 8.4 ga ik aan de hand van vijf deelthema's in op de resultaten van de vorige hoofdstukken die leiden naar de beantwoording van de vraagstelling. Met par. 8.5 wordt dit boek afgesloten.