Zie voor een zaak waar dit niet het geval was HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:136 en de daaraan voorafgaande conclusie van AG Bleichrodt, ECLI:NL:PHR:2014:2823. Zie ook HR 30-10-2018, ECLI:NL:HR:2018:2008, waarin – kort gezegd - het ontbreken van een schriftelijke vertaling van de mededeling a.b.i. art. 366 lid 1 en 4 Sv in de aan de HR gezonden stukken maakte dat de verdachte in zijn cassatieberoep kon worden ontvangen.
HR, 08-01-2019, nr. 17/02357
ECLI:NL:HR:2019:20
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-01-2019
- Zaaknummer
17/02357
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:20, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑01‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1261, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:1261, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:20, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal door scheermesjes weg te nemen uit winkel, art. 310 Sr. Dubbel verstek. Hof heeft verdachte (Roemeense nationaliteit) n-o verklaard in zijn h.b. omdat het te laat is ingesteld, art. 408.1.a Sv. Is inleidende dagvaarding zowel in Nederlandse taal als ex art. 260.5 Sv in Roemeense taal i.p. aan verdachte uitgereikt? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
8 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02357
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 april 2017, nummer 22/000065-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2019.
Conclusie 13‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. Verdachte is niet-ontvankelijk verklaard wegens te laat instellen hoger beroep. Klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat aan verdachte in persoon een vertaling van de inleidende dagvaarding is uitgereikt. De PG adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen.
Nr. 17/02357 Zitting: 13 november 2018 | Mr. J. Silvis Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 13 april 2017 door het Gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het hof verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. In het bijzonder heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat aan verdachte in persoon een vertaalde inleidende dagvaarding is uitgereikt.
Ter zitting in hoger beroep van 13 april 2017 is verdachte niet verschenen. Zijn raadsman is aanwezig, maar deelt mede dat hij niet uitdrukkelijk gemachtigd is door verdachte. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 13 april 2017 houdt ten aanzien van de ontvankelijkheid in het hoger beroep het volgende in:
“De voorzitter stelt aan de orde de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep en merkt daarbij op dat uit de stukken blijkt dat de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 8 december 2016 op 27 oktober 2016 aan de verdachte in persoon is uitgereikt en dat op 4 januari 2017 door de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis van 8 december 2016.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat zijn cliënt ontvankelijk is in het hoger beroep, nu niet kan worden vastgesteld dat de vertaling van de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 8 december 2016 ook daadwerkelijk aan zijn cliënt in persoon is uitgereikt. Dientengevolge was zijn cliënt niet op de hoogte van de terechtzitting van 8 december 2016, zodat tijdig door hem hoger beroep is ingesteld.
De advocaat-generaal vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu door de verdachte niet tijdig hoger beroep is ingesteld.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraadslaging. Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek sluit de voorzitter het onderzoek en doet het gerechtshof terstond uitspraak.”
5. Het arrest van 13 april 2017 houdt ten aanzien van de ontvankelijkheid in het hoger beroep het volgende in:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt ontvankelijk is in het hoger beroep, nu niet kan worden vastgesteld dat de vertaling van de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 8 december 2016 ook daadwerkelijk aan zijn cliënt in persoon is uitgereikt. Dientengevolge was zijn cliënt niet op de hoogte van de terechtzitting van 8 december 2016, zodat tijdig door hem hoger beroep is ingesteld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt het volgende vast op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier.
Blijkens het proces-verbaal van politie met registratienummer PL1500-2016298365, blz. 2, is, na overleg met de officier van justitie, op 27 oktober 2016 aan de verdachte een gewaarmerkte kopie van de dagvaarding en een mededelingsformulier voor de terechtzitting van 8 december 2016 uitgereikt.
De verdachte heeft de akte van uitreiking op die datum ondertekend.
Voorts blijkt dat zowel de inleidende dagvaarding in de Nederlandse taal als de vertaalde inleidende dagvaarding op 27 oktober 2016 zijn aangemaakt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat op 27 oktober 2016 aan de verdachte in persoon de dagvaarding in zowel de Nederlandse taal als in de vertaling is uitgereikt.
Nu de inleidende dagvaarding in persoon is betekend en de verdachte bekend was met de zittingsdatum van de politierechter van 8 december 2016, had hij – na de veroordeling bij verstek van die datum, binnen veertien dagen nadien hoger beroep moeten instellen. De verdachte heeft pas na 4 januari 2017 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is daarmee te laat ingesteld, zodat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.”
6. Ik stel voorop dat namens verdachte, anders dan in de toelichting op het middel wordt aangevoerd, niet is aangevoerd dat “hij nimmer een vertaalde dagvaarding heeft ontvangen”. De raadsman heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de vertaling van de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 8 december 2016 ook daadwerkelijk aan zijn cliënt in persoon is uitgereikt.
7. Het hof heeft vastgesteld dat aan verdachte op 27 oktober 2016 een gewaarmerkte kopie van de dagvaarding en een mededelingsformulier voor de terechtzitting van 8 december 2016 in persoon is uitgereikt en dat verdachte de akte van uitreiking op die datum heeft ondertekend. Het hof heeft voorts vastgesteld dat zowel de inleidende dagvaarding in het Nederlands als de vertaling in het Roemeens van die dagvaarding op 27 oktober 2016 is aangemaakt. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat op 27 oktober 2016 aan verdachte in persoon de dagvaarding zowel in het Nederlands als in de vertaling is uitgereikt.
8. Ik merk op dat zowel de inleidende dagvaarding in het Nederlands als de vertaling in het Roemeens zich onder de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt.1.
9. Het hof heeft aldus vastgesteld dat ook de vertaling van de dagvaarding op 27 oktober 2016 aan verdachte is verstrekt. Ik merk daarbij op dat art. 260 lid 5 Sv2.niet bepaalt dat deze verstrekking op de akte van uitreiking dan wel op een ander stuk vermeld zou moeten worden. Ik acht het feitelijke oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
10. Het oordeel van het hof dat het hoger beroep, nu de inleidende dagvaarding in persoon was betekend en verdachte bekend was met de zittingsdatum van 8 december 2016 van de politierechter, te laat is ingesteld, zodat verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, geeft dan ook geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting.
11. Het middel faalt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑11‑2018
Ingevoegd bij Wet van 28 februari 2013 tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280), Stb. 2013, 85; i.w.t. 1 oktober 2013.