HR, 30-11-2012, nr. 12/00778
ECLI:NL:HR:2012:BY4617
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-11-2012
- Zaaknummer
12/00778
- LJN
BY4617
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑11‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BY4617, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑11‑2012; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2012/61.10 met annotatie van Redactie
BNB 2013/55 met annotatie van J.C.K.W. BARTEL
NTFR 2012/2801 met annotatie van Mr. P.J. van Amersfoort
Beroepschrift 30‑11‑2012
Hierbij doe ik u toekomen het beroepschrift namens mijn cliënt, [X] tegen de uitspraak op verzet van de rechtbank Almelo. De uitspraak op verzet treft u bijgevoegd aan (bijlage 1). Al hetgeen eerder gezegd en geschreven is in voorgaande fases van deze procedure kunt u als ingelast beschouwen.
De rechtbank Almelo heeft in de uitspraak op beroep de zaak vereenvoudigd afgedaan, conform artikel 8:54 lid 1 onder c Awb. Tegen deze uitspraak heb ik een verzetschrift ingediend bij de rechtbank Almelo, omdat ik het niet eens ben de vereenvoudigde afdoening van de zaak. Het verzetschrift is ongegrond verklaard.
Hoewel ik mij er terdege van bewust ben dat u niet tot een inhoudelijke behandeling van het geschil zult overgaan wil ik u toch de zaak schetsen. Ik heb bezwaar namens mijn klant aangetekend tegen de WOZ-beschikking. Bij het bezwaarschrift was een deskundigenrapport gevoegd welke concludeerde tot een WOZ-waarde van € 310.000,-. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond waarop ik beroep heb ingesteld. Tijdens de beroepsfase is de heffingsambtenaar tot de conclusie gekomen dat de WOZ-waarde wel te hoog was.
De heffingsambtenaar heeft aan mij een compromisvoorstel verstuurd en daarbij aangegeven dat hij de WOZ-waarde wilde verlagen naar € 310.000,- en een proceskostenvergoeding wilde toekennen. Ik kon mij grotendeels vinden in het schikkingsvoorstel, te meer omdat die WOZ-waarde ook door de door mij ingeschakelde taxateur was bepaald. Er bleef echter een geschil bestaan over het vergoeden van de deskundigenkosten. Dit heb ik middels een brief d.d. 15 augustus aan de rechtbank laten weten. Het compromis met de gemeente is dus niet gesloten en het geschil waarover de rechtbank diende te oordelen was of een deskundigenvergoeding uitgekeerd diende te worden. Er bestond dus nog een conflict tussen de gemeente en belanghebbende. De rechtbank heeft de zaak vereenvoudigd afgedaan en het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Dit is een onjuist oordeel van de rechtbank. Ten eerste omdat in de beroepsfase de heffingsambtenaar heeft toegegeven dat het beroep gegrond was; Immers de WOZ-waarde is naar aanleiding van het beroepschrift nogmaals bekeken en in waarde neerwaarts bijgesteld. Ten tweede omdat er geen sprake is van ‘kennelijkheid’. Daarom heb ik verzet aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank Almelo verklaart het verzet ongegrond omdat in het verzetschrift niet is aangegeven waarom het beroep op zitting behandeld diende te worden. Hierover kan ik zeer kort en krachtig zijn, het beroep was niet ‘kennelijk’ want er bestond nog een geschil tussen belanghebbende en de gemeente.
Los van of ik wel of niet in het verzetschrift heb aangegeven waarom er een mondelinge behandeling nodig zou zijn geweest, ben ik van mening dat deze vraag helemaal niet aan de orde is. Aan de orde is of dit een kennelijke zaak is. Zoals bepleit in het verzetschrift is deze zaak verre van kennelijk, immers er bestond nog een geschil over de vergoeding van de deskundigenkosten. De zaak was nog niet volstrekt duidelijk en daarom was er ook geen grond voor het vereenvoudigd afdoen van deze zaak. Het verzetschrift had gegrond moeten worden verklaard.
Gegeven deze feiten is het voor mij onbegrijpelijk hoe een rechtbank kan concluderen dat sprake is van kennelijkheid in het niet gebruiken door de heffingsambtenaar van het door mij aangereikte bewijsmiddel. Sterker nog, het is voor mij zelfs precies andersom: De redenering van de heffingsambtenaar is kennelijk onjuist en wordt enkel ingegeven door zijn weerzin voor de proceskostenvergoeding. Voor uw beeldvorming heb ik een kopie van het bewuste rapport bijgevoegd zodat u ziet dat het bepaaldelijk geen flutrapport is. Belangrijk onderdeel van dat rapport is de rekenkundige onderbouwing van de waarde op basis van drie vergelijkingsobjecten. Dit maakt de subjectieve aannames van de rechtbank over dit rapport alleen maar pijnlijker. Ik had samen met de deskundige graag de rechtbank het een en ander toegelicht om het onstane onjuiste beeld over het rapport recht te zetten.
Overigens snap ik deze heffingsambtenaar best wel. Hij roept bij nagenoeg alle aangeleverde bewijsmiddelen dat hij er niet naar kijkt enkel om later in de procedure te kunnen stellen dat deze stukken niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ik vind dat een onwenselijke ontwikkeling. Met deze uitspraak ziet de heffingsambtenaar zich gesterkt in zijn werkwijze. Reden te meer dat deze zaak inhoudelijk behandeld moet worden door de rechter.
Kortom de rechtsvragen die ik u voorleg zijn:
- 1.
Dient een uitspraak op beroep gegrond te luiden indien tijdens de beroepsfase de heffingsambtenaar de WOZ-waarde neerwaarts bijstelt, meer algemeen, (gedeeltelijk) tegemoetkomt aan het geschil?
- 2.
Indien uw antwoord op vraag 1 bevestigend is, dient de gemeente dan ook alle redelijk gemaakte kosten, waaronder ook de deskundigenkosten, op grond van artikel 7:15 juncto het Besluit proceskosten bestuursrecht te vergoeden?
- 3.
Kan de rechter overgaan tot een vereenvoudigde behandeling van het geschil indien er nog een geschil bestaat tussen de gemeente en belanghebbende over zoiets subjectiefs als de vergoeding van de gemaakte kosten?
Ook voor deze procedure heeft mijn klant kosten moeten maken. Ik verzoek u de gemeente hierin te veroordelen.
Conclusie:
Ik verzoek u het beroep gegrond te verklaren, het verzetschrift te vernietigen en de zaak terug te verwijzen zodat deze inhoudelijk behandeld kan worden.
Uitspraak 30‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 8:54, lid 1, 8:55, lid 1, Awb. Art. 7:15, lid 2, 8:75, lid 1, Awb. Art. 1, lid 1 aanhef en onder b, Besluit proceskosten bestuursrecht. Aan vergoeding taxatiekosten mag niet de eis worden gesteld dat het taxatierapport een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over het geschilpunt ter zake waarvan het is overgelegd (zie HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770). Verzet gegrond.
Partij(en)
30 november 2012
Nr. 12/00778
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Almelo van 28 december 2011, nr. AWB 11/790 WOZ, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld (hierna: de beschikking). Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 wegens het genot krachtens zakelijk recht van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Enschede opgelegd (hierna: de aanslag) naar de waarde vastgesteld bij voormelde beschikking.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar) bij in één geschrift vervatte uitspraken voormelde beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 september 2011 het beroep ongegrond verklaard met toepassing van artikel 8:54, lid 1, letter c, van de Awb. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft bij de heffingsambtenaar bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. Ter motivering van dit bezwaar heeft belanghebbende een taxatierapport overgelegd (hierna: het taxatierapport).
3.1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
3.1.3.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar de door belanghebbende verdedigde waarde alsnog aanvaard. De
heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat het taxatierapport hierbij geen rol heeft gespeeld.
3.2.1.
De Rechtbank heeft in de uitspraak van 28 september 2011 geoordeeld dat het taxatierapport niet (wezenlijk) heeft bijgedragen aan de waardeverlaging in beroep en dat de Rechtbank belanghebbende daarom geen vergoeding zal toekennen voor de taxatiekosten.
3.2.2.
De Rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard. Het hiertegen gedane verzet is ongegrond verklaard.
3.3.1.
De klachten houden onder meer in dat de Rechtbank het tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De klachten slagen in zoverre. Nu de heffingsambtenaar in beroep de door belanghebbende verdedigde waarde alsnog heeft aanvaard, heeft de Rechtbank het beroep in haar uitspraak van 28 september 2011 ten onrechte ongegrond verklaard. Het tegen die uitspraak gerichte verzet is derhalve gegrond.
3.3.2.
Verder bestrijden de klachten terecht het hiervoor in 3.2.1 vermelde oordeel van de Rechtbank. Aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van een taxatierapport mag niet de eis worden gesteld dat het taxatierapport een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over het geschilpunt ter zake waarvan het is overgelegd (zie HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770).
3.4.
De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen.
4. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld in de kosten van het verzet.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak op het verzet van de Rechtbank,
verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 28 september 2011 gegrond,
verstaat dat laatstgenoemde uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat de gemeente Enschede aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Enschede in de kosten van het verzet bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 218,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.