Rb. Den Haag, 02-06-2015, nr. AWB 15/9725
ECLI:NL:RBDHA:2015:6267
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
02-06-2015
- Zaaknummer
AWB 15/9725
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:6267, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 02‑06‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Vreemdelingenwet 2000
Uitspraak 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Bewaring. zicht op uitzetting binnen redelijke termijn aanwezig. Op 6 mei 2015 is er een Nota naar aanleiding van het verslag wetsvoorstel 34 052 en een Gezamenlijke verklaring van Marokko en Nederland opgesteld. Naar aanleiding van de inhoud van deze stukken ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank met ingang van 6 mei 2015 niet langer het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/9725
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2015
inzake
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1985, van Marokkaanse nationaliteit, verblijvende te Rotterdam in het detentiecentrum, eiser,
gemachtigde mr. T.F.B. Veerman,
tegen
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde mr. J.M.M. van Gils).
Procesverloop
Op 13 mei 2015 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld. Tevens is ten aanzien van eiser een terugkeerbesluit genomen met een inreisverbod voor de duur van 2 jaar.
Op 15 mei 2015 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 mei 2015, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd dat eiser:(zware feiten)
Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte feiten)
zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft gehouden;
geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
arbeid heeft verricht in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen.
2. Eiser heeft voornoemde gronden niet betwist, zodat deze als vaststaand worden aangenomen.
3. Eiser stelt dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Hiertoe verwijst eiser naar de Nota naar aanleiding van het verslag wetsvoorstel 34 052 en naar de Gezamenlijke verklaring van Marokko en Nederland van 6 mei 2015.
4. Ter zitting stelt verweerder dat vanaf 6 mei 2015 ongedocumenteerde Marokkanen weer uitzetbaar zijn en verwijst eveneens naar voornoemde brief.
5. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
2 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1137, 1139, 1142, 1145, 1147), later bevestigd bij uitspraak van 3 april (ECLI:NL:RVS: 2015:1140) en bij uitspraak van 30 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1484, 1486) volgt dat met ingang van 9 december 2014 het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt.
6. Nu uit voornoemde brief blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten hebben toegezegd dat ze de samenwerking met Nederland op het terrein van gedwongen terugkeer per direct zal hervatten, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank met ingang van 6 mei 2015 niet langer het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko.
7. In hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan evenmin grond worden gevonden voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbreekt. Ook kan hierin geen grond worden gevonden voor het oordeel dat verweerder met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser werkt.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven volstaan met een lichter middel dan de vrijheidsbenemende maatregel. Zoals blijkt uit het vertrekgesprek met eiser van 22 mei 2015 verklaart eiser niet terug te willen keren naar Marokko en zal ook geen medewerking verlenen aan zijn terugkeer. Ter zitting heeft eiser dit bevestigd.
9. Voor zover de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring aan het ambtshalve oordeel van de rechtbank is onderworpen, ziet de rechtbank geen grond om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Het verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu zich geen omstandigheden voordoen als omschreven in artikel 106 van de Vw 2000. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank,
- -
verklaart het beroep tegen de bewaring en het terugkeerbesluit ongegrond;
- -
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, als rechter in tegenwoordigheid van
W.S. Hooijmans-Gottschalk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State,
Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.