ABRvS, 30-04-2015, nr. 201502636/1/V3
ECLI:NL:RVS:2015:1484
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-04-2015
- Zaaknummer
201502636/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1484, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑04‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 september 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
201502636/1/V3.
Datum uitspraak: 30 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 maart 2015 in zaak nr. 15/4847 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 maart 2015 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de maatregel van bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000 staat in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep als bedoeld in artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van de vreemdelingenbewaring, bedoeld in het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 23 maart 2015 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet, geen hoger beroep open bij de Afdeling.
3. De vreemdeling betoogt dat de Afdeling niettemin van het hoger beroep kennis kan nemen, omdat de rechtbank haar oordeel over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko mede heeft gebaseerd op informatie die de staatssecretaris in een andere zaak heeft verstrekt, zonder hem in de gelegenheid te stellen zich over die informatie uit te laten. Derhalve heeft de rechtbank uitspraak gedaan in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, aldus de vreemdeling.
3.1. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien zich een ernstige schending heeft voorgedaan van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest.
3.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ter motivering van haar oordeel dat vooralsnog geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt, verwezen naar een uitspraak van dezelfde nevenzittingsplaats en van dezelfde datum. In de procedure die tot laatstbedoelde uitspraak heeft geleid, heeft de staatssecretaris nadere informatie verstrekt over presentaties in persoon bij de autoriteiten van Marokko en over de inspanningen die worden verricht om uitzettingen naar Marokko te hervatten.
3.3. Vaststaat dat voormelde informatie geen deel uitmaakt van het dossier en niet in het beroep bij de rechtbank in de thans aan de orde zijnde procedure aan de orde is geweest. Evenzeer staat vast dat de rechtbank de vreemdeling niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich daarover uit te laten. De rechtbank heeft deze informatie dan ook ten onrechte aan haar uitspraak ten grondslag gelegd.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank uitspraak gedaan in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest. Om die reden ziet de Afdeling aanleiding om van het hoger beroep kennis te nemen, hoewel de Vw 2000 daartoe geen grondslag biedt.
4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling ziet in dit geval geen aanleiding om de zaak naar de rechtbank terug te wijzen. Daartoe overweegt zij als volgt.
5. De door de vreemdeling opgeworpen rechtsvraag over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraken van 2 april 2015 in zaken nrs. 201500942/1/V3 en 201501797/1/V3. Uit die uitspraken, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de maatregel van bewaring met ingang van 9 maart 2015, de dag waarop het vervolgberoep is ingesteld, onrechtmatig voortduurt.
6. Het beroep is gegrond. Nu de staatssecretaris de maatregel van bewaring op 9 maart 2015 heeft opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend voor één dag onrechtmatige vrijheidsontneming, te weten 9 maart 2015.
7. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 maart 2015 in zaak nr. 15/4847;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 80,00 (zegge: tachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015
714.