HR, 24-05-2022, nr. 20/03128
ECLI:NL:HR:2022:753
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2022
- Zaaknummer
20/03128
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:753, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:2005
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:291
ECLI:NL:PHR:2022:291, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:753
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Belaging (meermalen gepleegd), art. 285b.1 Sr. 1. Bewijsklachten inbreuk op “eens anders persoonlijke levenssfeer” (2 slachtoffers). 2. Redelijke termijn in hoger beroep. Kon hof volstaan met vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6.1 EVRM? 3. Verbeurdverklaring notebook, art. 33a.1.c Sr. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03128
Datum 24 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 september 2020, nummer 22-000874-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2022.
Conclusie 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over twee gevallen van belaging via internet. Drie middelen: 1. Zetten van een tatoeage en het herplaatsten van al gepubliceerde foto's is geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer; 2. Er kon niet volstaan worden met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden; 3. Verbeurdverklaring van een notebook ondanks het ontbreken van een relatie met een delict. Middelen falen en kunnen worden afgedaan met toepassing van art. 81.1 RO. De conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03128
Zitting 29 maart 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 22 september 2020 door het Gerechtshof Den Haag vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en wegens 1 en 3 telkens: “belaging” veroordeeld tot het verrichten van 120 uren werkstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en drie maanden gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn beslissingen genomen met betrekking tot inbeslaggenomen voorwerpen: een notebook van het merk Acer is in verband met feit 3 verbeurdverklaard en de teruggave is gelast van andere inbeslaggenomen voorwerpen, als nader in het arrest omschreven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur is het tweede middel nog nader toegelicht.
3. Het eerste middel klaagt over de motivering van de beide bewezenverklaarde feiten.
4. Ten laste van de verdachte is onder (door het hof doorgenummerde) 1 en 3 bewezenverklaard dat:
“1. zij in of omstreeks de periode van 30 november 2014 tot en met 8 maart 2015 te [plaats] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden, immers heeft zij, verdachte, op verschillende data in voormelde periode:
- een Facebook-account op naam van die [slachtoffer 1] aangemaakt/aangevraagd en (vervolgens) foto's van die [slachtoffer 1] en een liefdesverklaring op voornoemd Facebook-account gepost en/of geplaatst en
- Twitter-accounts op naam van die [slachtoffer 1] aangemaakt/aangevraagd en
- een Instagram-account op naam van die [slachtoffer 1] aangemaakt/aangevraagd en
- websites op naam van die [slachtoffer 1] aangemaakt/aangevraagd, te weten: [slachtoffer 1] .com
en [slachtoffer 1] .net en [slachtoffer 1] .info en [slachtoffer 1] .com en
- een tatoeage met de naam " [slachtoffer 1] " op haar, verdachtes, (onder)arm laten tatoeëren althans laten aanbrengen en
- (persoonlijke) gegevens en foto's van die [slachtoffer 1] , weergegeven op social media gekopieerd/overgenomen van die social media dan wel en/of (vervolgens) die gegevens en foto('s) geplaatst op de websites [slachtoffer 1] .com en [slachtoffer 1] .info en [slachtoffer 1] .net en/of [slachtoffer 1] .com;
3. zij in de periode van 16 augustus 2016 tot en met 23 december 2016 te [plaats] , wederrechtelijk stelselmatig1.inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te dulden, immers heeft zij, verdachte, op verschillende data in voormelde periode:
- -
emails verstuurd naar voornoemde [slachtoffer 2]
- -
op het Facebook-account toebehorende aan die [slachtoffer 2] getracht in te loggen waarbij die [slachtoffer 2] via haar e-mail melding(en) kreeg van deze inlogpoging en
- -
een Facebook bericht met daarin een liefdesverklaring naar het Facebook-account van die [slachtoffer 2] verzonden en
- -
een tatoeage met de initialen van die [slachtoffer 2] ." op haar, verdachtes, hand laten tatoeëren.”
5. Het hof met betrekking tot deze bewezenverklaringen het volgende overwogen:
“Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, (vergelijk HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095) .
Het hof stelt met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde belaging van [slachtoffer 1] op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 1] heeft op 30 november 2014, na meerdere WhatsAppberichten van de verdachte- te hebben ontvangen, aan de verdachte laten weten dat de relatie tussen hen puur zakelijk was en dat [slachtoffer 1] het daarbij wilde laten. De verdachte heeft de aangeefster vervolgens via WhatsApp met rust gelaten. De verdachte heeft echter wel nog diverse Facebook-, Twitter- en Instagram-accounts en verschillende websites aangemaakt op naam van [slachtoffer 1] .
Op deze accounts en websites heeft de verdachte gedurende een periode van ruim drie maanden een liefdesverklaring aan en foto's en persoonlijke gegevens van de aangeefster geplaatst. Op de websites met de naam van [slachtoffer 1] plaatste de verdachte ook grievende informatie. Het gezicht van [slachtoffer 1] werd als profielfoto gebruikt.
Hiervan was het slachtoffer niet gediend. Het slachtoffer heeft bovendien verklaard dat de gedragingen van de verdachte haar persoonlijke leven en persoonlijke, vrijheid in sterke mate negatief hebben beïnvloed.
Het hof stelt met betrekking tot de onder 3 tenlastegelegde belaging van [slachtoffer 2] op grond van de gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 2] heeft gedurende een periode van ongeveer een maand meerdere e-mails ontvangen van de verdachte. De verdachte heeft voorts getracht in te loggen op het Facebook-account van [slachtoffer 2] . De verdachte heeft daarbij de beveiligingsvraag juist beantwoord en vervolgens haar eigen e-mailadres ingevuld. [slachtoffer 2] is hierna door Facebook op de hoogte gesteld met het bericht dat het leek alsof iemand toegang heeft verkregen tot het account van [slachtoffer 2] . Via Facebook heeft de verdachte een liefdesverklaring verzonden aan [slachtoffer 2] .
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op de persoonlijk levens en de persoonlijke vrijheden van de slachtoffers - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers sprake is geweest. Hierbij verwijst het hof in het bijzonder naar de inhoud van de aangiftes van beide slachtoffers, de frequentie en inhoud van de door de verdachte aan de slachtoffers verzonden berichten alsmede, ten aanzien van [slachtoffer 1] , de 3 door de verdachte aangemaakte websites met volledige aanduiding van haar voor- en achternaam.
Uit deze berichten komt naar voren dat de verdachte op indringende, intensieve en obsessieve wijze heeft geprobeerd met de slachtoffers in contact te komen. Ook blijkt hieruit dat in ieder geval het slachtoffer [slachtoffer 1] via WhatsApp aan de verdachte te kennen heeft gegeven van haar toenaderingen niet gediend te zijn. De gevolgen die de gedragingen van de verdachte in de persoonlijke levens en de persoonlijke vrijheden van de slachtoffers teweeg hebben gebracht zijn groot.
Het plaatsen van de tatoeages met de naam van [slachtoffer 1] en de initialen van [slachtoffer 2] levert naar het oordeel van het hof in samenhang met de overige gedragingen van de verdachte een inbreuk op de persoonlijke levenssferen van de slachtoffers op, nu de beide slachtoffers op de hoogte zijn geraakt van het plaatsen van deze tatoeages. De verdachte heeft online op pagina's met de naam van [slachtoffer 1] aangekondigd de tatoeage te zullen plaatsen en achteraf foto's van de tatoeage geplaatst. De verdachte heeft [slachtoffer 2] voorafgaand aan het plaatsen van de tatoeage gemaild dat zij een tatoeage met de initialen van [slachtoffer 2] zou laten plaatsen en achteraf heeft de verdachte aan [slachtoffer 2] een e-mail gestuurd met in de bijlage twee foto's waarop de hand van de verdachte te zien is met daarop een tattoo met de initialen ' [slachtoffer 2] .'.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 3 tenlastegelegde belagingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .”
6. Het arrest is in een bijlage aangevuld met de volgende bewijsmiddelen:
T.a.v. feit 1 (belaging van slachtoffer [slachtoffer 1] ):
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2015 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2015004244-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1-5): als de op 4 januari 2015 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 27 november 2014 om 18.45 uur kreeg ik de eerste whatsapp bericht van [verdachte] . Ik heb hierop geantwoord. Hierna volgen nog een paar whatsapp berichten. De berichten duidden steeds meer aan dat zij verliefd op mij is. In de laatste WhatsAppbericht van 30 november 2014 om 13.13 staat: "ik ben verliefd op je!" Ik heb in eerste instantie verder niet op de berichten gereageerd. Vervolgens kreeg ik van een andere mobiel nummer, welke ook van [verdachte] is, WhatsAppberichten. Wederom de teksten dat zij verliefd op mij is. Ik heb op 30 november 2014 hierop gereageerd. Ik geef aan dat de relatie puur zakelijk was en dat ik verder geen contact met haar wil hebben. Hierop ben ik gaan kijken op Facebook. Ik zag dat op de Facebookaccount van [verdachte] mijn foto stond. Andere collega's gingen meekijken. Deze zitten ook op andere sites. Op die manier werd het duidelijk dat op elke media mijn naam, al mijn gegevens en mijn foto wordt gebruikt. Ik zag op haar Facebookaccount dat zij reclame maakte voor de bouw van een Facebookaccount op mijn naam en met mijn foto. Elke dag gaf zij op haar Facebookaccount weer hoe lang het nog zou duren. Ik weet niet de precieze datum, maar een paar dagen, na Sinterklaas was mijn nep Facebookaccount actief. Vermoedelijk heeft zij via mijn echte Facebook mijn vrienden opgezocht en heeft ze op de accounts van mijn vrienden foto's van mij afgehaald. Inmiddels heeft zij, schat ik, ongeveer 50 foto's van mij alleen, met mijn vrienden en met mijn familie. Van mijn collega's is duidelijk dat ik op alle media een account heb, dit is op Twitter, op Instagram, Linkedln. Op mijn nep Facebookaccount maakt zij reclame voor al deze vormen van media. Ook heeft ze reclame gemaakt voor diverse websites met mijn naam en foto's, bijvoorbeeld: [slachtoffer 1] .com of [slachtoffer 1] .net, ga zo maar door. Op deze sites staat te lezen waar ik ben geboren, hoeveel broers ik heb, met wie ik een relatie heb. Op [verdachte] Facebook account staat onder haar naam tussen haakjes ' [naam 1] '. Ik zag op de site [slachtoffer 1] .com ergens onderaan staan dat [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] de rechten hebben. Op vrijdag 12 december 2014 heb ik een melding gedaan bij de politie van het lastigvallen. De agent die mij heeft geholpen vertelde mij dat zij een brief ging sturen naar [verdachte] met daarin de mededeling dat [verdachte] moet stoppen met lastigvallen en foto's plaatsen van mij op internet. Daarbij werd ook geëist dat zij de al geplaatste foto's moest verwijderen. Op 29 december 2014 zag ik op [verdachte] haar eigen Facebookaccount eerst een bericht dat zij over een paar uur een tattoo zou gaan plaatsen op haar arm van mijn naam. Een paar uur later werd er een foto van haar arm geplaatst met daarop getatoeëerd mijn naam: " [slachtoffer 1] ". Ook heeft zij geschreven op 24 december 2104 op haar Facebookaccount geschreven: "I am Pissed at someone... you will pay ! ! I come after you!. God will not save you this time" daaronder een foto van twee pistolen en een afbeelding van "Only god can judge". Bij deze tekst staat wederom een foto van mij. Ik voel mij door [verdachte] in mijn eer, goede naam aangetast. Ik voel mij beknot in mijn vrijheid, ik ben bang voor wat zij doet.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2015 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2015004244-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 95-104): als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 30 november 2014 worden meerdere WhatsAppberichten verzonden naar de aangeefster, waarbij gebruik is gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer blijkt vanuit het CIOT op naam te staan van een persoon, genaamd [verdachte] , voorletters [verdachte] , wonende [a-straat 1] te [plaats] . De berichten worden afgesloten met de naam [verdachte] en vanuit de inhoud kan ook worden opgemaakt dat de gebruiker c.q. verzender verdachte [verdachte] betreft. Verdachte [verdachte] zegt dat zij verliefd is op de aangeefster. Op 30 november 2014 heeft aangeefster [slachtoffer 1] gereageerd naar verdachte [verdachte] dat ze verder geen contact wil met verdachte [verdachte] . Hierna hebben collega's van aangeefster [slachtoffer 1] begin december 2014 onderzoek gedaan op Facebook naar het account van verdachte [verdachte] . Hierbij zagen zij dat de verdachte haar profielfoto heeft veranderd naar een foto. van aangeefster [slachtoffer 1] . Tevens is op 3 december 2014 op Facebook het volgende bericht geplaatst:
(3 dec 2014 om 14:07) “I am in Love with [slachtoffer 1] ”
(ma om 04:17) “I am in Love with [slachtoffer 1] ”.
In december 2014 vinden meerdere mutaties plaats op de social media. De precieze data zijn hiervan niet bekend. De aangeefster heeft verklaard dat in die maand een account is aangemaakt onder haar naam (dus [slachtoffer 1] ). Verdachte [verdachte] promoot dit via haar eigen Facebookpagina. In de maand december 2014 zijn tevens meerdere accounts aangevraagd op social media, en gepromoot via facebook, waarop foto's en teksten van aangeefster [slachtoffer 1] zijn geplaatst. Er is een account aangemaakt op Twitter onder de naam [slachtoffer 1] . Vervolgens wordt op de Facebookaccount van verdachte [verdachte] ook vermeld dat er meerdere websites zijn aangemaakt. Deze betreffen:
[slachtoffer 1] .com
[slachtoffer 1] .net
Daarnaast zijn ook de volgende websites aangemaakt:
[slachtoffer 1] .info.
[slachtoffer 1] .com.
Op maandag 29 december 2014 ziet aangeefster [slachtoffer 1] dat er een bericht is geplaatst dat verdachte [verdachte] over een paar uur een tatoeage gaat laten zetten met de naam [slachtoffer 1] . Een aantal uur later plaatst ze een foto, waarop de tatoeage te zien is. In januari 2015 wordt er verder gebouwd aan de websites als voornoemd. Daarop worden foto's gepost en informatie gedeeld over de aangeefster en familieleden van de aangeefster. Daarbij blijkt dat verdachte [verdachte] meerdere accounts heeft aangemaakt op Facebook. Naar aanleiding van bovenstaande zijn door zowel de politie als de werkgever van de aangeefster de voornoemde websites en social media van de verdachte gevolgd. Er zijn berichten geplaatst welke betrekking hebben op zowel de aangeefster, als op de familie van de aangeefster. Op 29 januari 2015 zijn nog meer berichten geplaatst op Facebook. Daaruit is op te maken dat zij nog steeds verliefd is op aangeefster [slachtoffer 1] en van plan is om meer foto's te plaatsen. Vanaf begin februari 2015 zijn voornoemde websites gevolgd door de politie. Daarbij zijn gegevens veiliggesteld. Hieruit bleek het volgende: Zondag 8 februari 2015 is. een bericht geplaatst dat aangeefster [slachtoffer 1] een aantal plaatjes gepost zou hebben. Daarnaast heeft zij een bericht geplaatst over haar tatoeage. Maandag 9 februari 2015 is een bericht geplaatst met betrekking tot de social media accounts van de aangeefster. Woensdag 11 februari 2015 is een bericht en plaatje gepost met betrekking tot een Valentijnswens richting de aangeefster. Zaterdag 14 februari 2015 is een bericht geplaatst waarin zij aangeeft dat de politie met haar contact had opgenomen, terwijl dit niet voor haar bedoeld was. Zij zegt dat de aangeefster leugens over haar verspreidt, maar de tatoeage er altijd zal zijn. Daarnaast is een bericht geplaatst waarin ze de aangeefster een gelukkig Valentijn wenst. Zondag 15 februari 2015 wordt een bericht geplaatst waarin staat dat de aangeefster een snitch is en leugens vertelt tegen de politie. Zaterdag 21 februari 2015 wordt een bericht geplaatst met persoonlijke gegevens van de aangeefster. Tevens is een bericht geplaatst van de favoriete foto's/plaatjes van aangeefster [slachtoffer 1] . Zondag 1 maart 2015 wordt een bericht geplaatst dat de website. www. [slachtoffer 1] .com een miljoen maal is bezocht en dat dit komt door de promotie van deze site op www. [naam 4] .com. Zondag 8 maart 2015 is een bericht geplaatst die ook is geplaatst op 15 februari 2015, echter staan er nu meerdere foto's bij. Ook is een bericht geplaatst dat, door de familie van de aangeefster, is gepoogd om het wachtwoord te verkrijgen van de foto's van de aangeefster. Op die dag is ook een bericht geplaatst van de photoshoot die de aangeefster in het verleden heeft gehad met fotograaf [naam 5] . Nogmaals is een bericht geplaatst die ook 24 februari 2015 is geplaatst. Ook is een bericht geplaatst over de familie van de aangeefster en hoe de verhoudingen zijn. Tevens is een bericht geplaatst dat de website is gemaakt uit liefde voor aangeefster [slachtoffer 1] en haar vriend. De copyright van de foto's liggen nog bij de eigenaar. Daarnaast is een bericht geplaatst dat de domeinnamen zijn vernieuwd. Dit bericht is eerder ook al geplaatst. Ook staat daarbij vermeld dat er fotografen zijn ingehuurd om foto's te maken van de aangeefster. Die dag is ook een bericht geplaatst over de concerten waar de aangeefster in het verleden naartoe is geweest.
3. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 februari 2016 verklaard - zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik die websites en die accounts op naam van [slachtoffer 1] heb aangemaakt. Het klopt dat ik de foto van [slachtoffer 1] als profielfoto heb gebruikt. Ik doe dat wel vaker van mensen die ik mag. Ik deed dit omdat ik verliefd op haar was. Het klopt ook dat ik de foto van [slachtoffer 1] op mijn Facebook account heb geplaatst. Het klopt wel dat ik dat Facebookaccount van [slachtoffer 1] heb aangemaakt. Berichten op mijn website worden automatisch zowel op de op mijn naam staande Facebookaccount als op de door mij aangemaakte Facebookaccount van [slachtoffer 1] geplaatst. Het klopt dat ik op het nep Facebookaccount van [slachtoffer 1] allerlei linkjes heb aangemaakt naar de websites [slachtoffer 1] .com en [slachtoffer 1] .net. Ik heb die websites gemaakt en beheerd. Op internet stond al veel over [slachtoffer 1] en haar familie. Ik heb het alleen op diverse websites gezet. Het klopt dat ik een tatoeage met de naam ' [slachtoffer 1] ' op mijn onderarm heb laten tatoeëren. Op 29 december 2014 heb ik dat aangekondigd en daarna heb ik die tatoeage inderdaad laten zetten. Vervolgens heb ik een foto daarvan op mijn Facebookaccount geplaatst en op de websites. U houdt mij voor de verklaring van [slachtoffer 1] van 30 januari 2015 (dossierpagina's 33-47). [naam 1] was ook een account van mij. [naam 1] dat ben ik. Ik plaats heel veel op Facebook en websites. Het kan wel kloppen dat ik tot 8 maart 2015 nog bezig ben geweest met [slachtoffer 1] .”
T.a.v. feit 3 (belaging van slachtoffer [slachtoffer 2] ):
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 6 oktober 2016 van de politie Eenheid Rotterdam met nr, PL1700-2016323751-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 5-7): als de op 4 oktober 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik werk bij de Gemeente [plaats] . Wij hebben een cliënt [verdachte] , wonende te [plaats] . Op 16 augustus 2016, komt er op mijn zakelijke mail een mail binnen van [verdachte] . Dit is een overtreding van het opgelegde contact verbod 2015. Ik heb een terugkoppeling gegeven naar de reclassering. Op 18 augustus 2016, weer een mail ontvangen van [verdachte] op mijn werkadres. Op 5 september 2016 krijg ik drie boze mailtjes van [verdachte] op mijn werkadres. Op 9 september 2016 weer boze mailtje van [verdachte] ontvangen vanaf een ander e-mailadres [e-mailadres 1] , wel ondertekend met [verdachte] . Op 13 september 2016 krijg ik structureel verzoeken van Facebook dat iemand een nieuw wachtwoord heeft aangevraagd. Gemiddeld 4 tot 10 pogingen per account. Ook krijg ik een melding dat iemand een nieuw mail wachtwoord heeft geprobeerd aan te vragen bij Facebook. Diverse meldingen van Facebook dat iemand een nieuw wachtwoord heeft aangevraagd. Op 17 september 2006 een mail van [verdachte] dat ze nu weet dat ik op facebook [slachtoffer 2] ben en dat ik vooral thuis moet blijven achter het aanrecht. In de volgende mail zegt [verdachte] dat ik een tweeling heb. Via de reclassering, [naam 6] een mail van [verdachte] gekregen dat ik op moet rotten en me nergens mee moet bemoeien, dat ik gestoord ben. Dat ik de wet na moet leven. Ze heeft een contactverbod en overtreedt dit steeds weer. Op 22 september 2016, 23 september 2016 en 24 september [het hof begrijpt: 2016] weer meldingen van Facebook dat iemand weer een nieuw wachtwoord heeft aangevraagd, ook bij mijn familieleden. Weer gemiddeld 4 tot 10 pogingen per account. Op 25 september 2016 krijg ik weer van Facebook maar ook van andere sociale media berichten dat geprobeerd is een nieuw wachtwoord aan te vragen. Op 3 oktober 2016 een mail van [verdachte] waarin ze schrijft dat ze verliefd is op mij en dat ik haar afwijs. Dat ze mijn Facebookaccount heeft gehackt en ook die van mijn familie. Zegt dat als ik mijn naam en username verander, dat zij mij gaat vinden. Ze zal geen website over mij gaan bouwen, geen foto's online zetten maar wel een tattoo laten zetten. Ze zegt dat ik door haar hoofd spook, een mooie vrouw ben en geen garanties kan geven, dat ze mij met rust laat. Deze mail heeft ze mij weer gestuurd om 18:20 uur. Deze mail weer gestuurd om 20:11 uur met de toevoeging dat de tattoo op haar hand komt met mijn initialen [slachtoffer 2] . Ik voel mij erg bedreigd en gestalkt door [verdachte] .
2. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 14 november 2016 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-20162233751-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 10-12) : als de op 14 november 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 3 oktober 2016 kreeg ik een mail van [verdachte] . Dit was om 18:01 uur. Dit mailtje is gestuurd vanaf het e-mailadres: [e-mailadres 2] . Hierin zegt [verdachte] dat ze spijt heeft dat ze mijn Facebookaccount heeft gehackt. Ze geeft hier in aan dat ze een tattoo gaat zetten met mijn initialen. Ook geeft ze hier aan dat ze de namen van mijn familie kent. Op dezelfde dag om 18:20 uur stuurt ze dit mailtje nogmaals. Ditmaal met het mailadres: [e-mailadres 3] . Op dezelfde dag om 20:11 uur stuurt ze nogmaals dit mailtje met als extra vermelding dat de tattoo niet op haar hoofd komt maar op haar hand. Verstuurd vanaf [e-mailadres 2] . Om 20:14 krijg ik dit mailtje nogmaals. Deze keer vanaf [e-mailadres 3] . Op 25 oktober 2016 krijg ik om 21:34, om 21:35 en om 21:36 drie keer dezelfde mail. Echter met verschillende e-mailadressen. De laatste twee zijn met hetzelfde e-mailadres.
21:34 21:34 uur: [e-mailadres 4]
21:34 21:35 uur: [e-mailadres 2]
21:34 21:36 uur; [e-mailadres 2]
In deze mailtjes de tekst: 'Heb net tattoo laten zetten met je initialen [slachtoffer 2] . wat staat voor [slachtoffer 2] zie foto’s. Ik doe dat niet bij iedereen, je moet wel heel bijzonder zijn wil ik dat doen. [slachtoffer 1] en jij zijn voor mij belangrijk en dat blijven jullie forever. [verdachte] '. Als bijlage bij deze mail zitten een tweetal foto's waar een hand op is te zien en inderdaad een tattoo met de initialen [slachtoffer 2] . Op 7 oktober kreeg ik via Facebook Messenger een bericht van [naam 1] . Dit is een naam die [verdachte] vaker gebruikt. In dit bericht stuurde ze alleen maar hartjes. Op 14 oktober 2016 kreeg ik van een collega te horen dat ze op het profiel van [naam 1] had gekeken en dat hier eenbericht over mij stond. Dit bericht was: " [slachtoffer 2] of whatever is een knappe aantrekkelijke vrouw maar dat is ook alles, heb haar maar unblocked, stom wijf" Op 18 oktober 2016 kreeg ik nog via facebook drie meldingen dat er was geprobeerd een nieuw wachtwoord aan te vragen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2016 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2016323751-8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 180): als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 20 september 2016 om 01:19 uur kreeg aangeefster [slachtoffer 2] een mailbericht van Facebook. Via Facebook krijgt de aangeefster een bericht dat er is geprobeerd het wachtwoord van haar account te wijzigen. Ook wordt vermeld dat er tevens is geprobeerd het e-mailadres te wijzigen wat gekoppeld is aan het account. Dit is gedaan door de beveiligingsvraag te beantwoorden. Er is geprobeerd het e-mailadres te wijzigen naar: ' [e-mailadres 5] ' . Dit is nogmaals een poging om in te breken in het account van de aangeefster. In dit e-mailbericht wordt informatie vermeld over degene die de poging heeft gedaan. De gegevens hiervan zijn:
Besturingssysteem: Windows
Browser: Firefox
IP-adres: [003] .
Geschatte locatie: Amsterdam, NOORD-HOLLAND, NL.
Ik, verbalisant, heb via een open bron op het internet bevraagd bij welke provider dit IP-adres hoort. Ik zag dat dit IP-adres van de provider [002] was. Hierop heb ik een vordering verstrekking gebruikersgegevens gedaan op grond van artikel 126na van het Wetboek van Strafvordering. In deze vordering heb ik de n.a.w.-gegevens van de gebruiker op 20 september 2016 om 01:1.9 uur gevorderd. Op 1 december kreeg ik via de mail de n.a.w.-gegevens van de gebruiker. Ik zag dat dit de volgende gegevens waren: [verdachte] [a-straat 1] [plaats] Ik zag dat dit de gegevens waren van de verdachte [verdachte] . Met deze informatie is vastgesteld dat de inlogpoging op het Facebookaccount van de aangeefster gedaan is vanaf de computer die thuishoort op het adres van verdachte [verdachte] .
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2017 van de politie Eenheid Rotterdam' met nr. PL1700-2016323751-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 182-183): als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: [slachtoffer 2] ontvangt meldingen van Facebook en Instagram dat iemand poogt het wachtwoord te wijzigen.
Op 15 december 2016
12:00 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
12:01 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
Op maandag 19 december 2016
23:42 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
23:44 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
23:45 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
23:47 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
Op dinsdag 20 december 2016
20:00 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
20:05 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
Op donderdag 22 december 2016
17:45 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
17:46 uur Poging nieuw wachtwoord instellen Facebook.
5. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 februari 2018 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik vanaf 16 augustus 2016 berichten naar het werk e-mailadres van [slachtoffer 2] heb gestuurd, waarin ik schrijf dat ik boos op haar ben omdat zij informatie heeft doorgestuurd naar de reclassering. Het klopt dat ik op 17 september 2016 een mail heb gestuurd waarin ik schrijf dat [slachtoffer 2] gestoord is en eraan refereer dat zij moeder is van een tweeling. Ik heb haar later nog meer van dat soort teksten toegestuurd. De mails met hartjes heb ik gestuurd omdat ik verliefd op haar was. Ik heb ook e-mails gestuurd over mijn nieuwe tatoeage met initialen van [slachtoffer 2] . Het klopt dat ik [slachtoffer 2] op 3 oktober 2016 heb gemaild dat het mij spijt dat ik haar Facebookaccount heb gehackt. Ik heb inderdaad geschreven dat ik verliefd op haar was en dat ik haar Facebookaccount wilde verwijderen. Ik heb ook gerefereerd aan familieleden van [slachtoffer 2] . Zij wist alles van mij. Ik wilde dat ze begreep dat ik alles over haar wist en dat ze mij met rust liet. Als u mij zegt dat [slachtoffer 2] op 20 september 2016 voor het eerst een bericht van Facebook ontvangt dat iemand heeft geprobeerd een nieuwe wachtwoord in te stellen en er geprobeerd is het emailadres te wijzigen, kan ik u zeggen dat ik dat heb gedaan. Ik heb het antwoord op de beveiligingsvraag ingevuld. Ik heb vervolgens een nieuw wachtwoord en ander e-mailadres ingevuld.”
7. In het kader van de bespreking van het eerste middel moet worden vooropgesteld dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.2.Het hof hierop in de bewijsoverweging terecht gewezen.
8. Uit de toelichting op het middel komt naar voren dat een eerste klacht (cassatieschriftuur onder 1.12) is toegesneden op feit 1. Er wordt geklaagd over een onjuiste rechtsopvatting inzake het begrip inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer. Volgens de steller van het middel leveren zowel het herplaatsen van foto’s als het laten plaatsen van een tatoeage op een lichaamsdeel niet zonder meer een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op.
9. In het arrest van het hof valt nergens te lezen dat het herplaatsen van foto’s en het laten plaatsen van een tatoeage op een lichaamsdeel zonder meer een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer opleveren. De samenhang met andere gedragingen wordt in het kader van het plaatsen van een tatoeage met zoveel woorden in de nadere overweging van het hof genoemd, terwijl het hof niet met zoveel woorden vaststelt dat het exclusief om de herplaatsing van eerder aan de openbaarheid prijsgegeven foto’s gaat en overigens op dat punt in feitelijke aanleg ook geen verweer is gevoerd. Deze rechtsklacht faalt al omdat de feitelijke grondslag ontbreekt.
10. Voor zover er inderdaad louter sprake zou zijn van het gebruik door verdachte van eerder door het slachtoffer via digitale wegen geopenbaarde foto’s geldt nog het volgende. Op zich zelf behoeft het gebruik in het openbaar van een enkele door een ander op internet gezette (profiel)foto naar het mij voorkomt nog geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op te leveren. Uit de bewijsmiddelen is echter duidelijk dat het daar niet bij is gebleven. Immers het slachtoffer heeft geen toestemming gegeven voor het gebruik van de foto’s, laat staan toestemming om de foto’s, waarop het slachtoffer ook samen met anderen is afgebeeld, vergezeld van persoonlijke gegevens (onder meer geboorteplaats, aantal broers en naam van haar relatie) te publiceren op internet. Ook de hoeveelheid foto’s (ongeveer 50 volgens bewijsmiddel 1 van feit 1) en de structuur en frequentie van de publicatie waardoor een meer samenhangend beeld van (aspecten van) het persoonlijk leven van het slachtoffer tot stand wordt gebracht, heeft het hof kennelijk in aanmerking genomen. Als daar dan ook nog door het slachtoffer niet gewenste teksten over verliefdheid bij worden gepubliceerd, is het niet onbegrijpelijk dat het hof oordeelt dat er sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Kortom het publiceren van eerder geopenbaarde foto’s moet evenals het plaatsen van een tatoeage in onderlinge samenhang en in samenhang met andere gedragingen en daarmee in de context worden bezien.
11. Ook voor het plaatsen van een tatoeage met de naam, de initialen of persoonskenmerken van een ander geldt dat het niet zonder meer een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die ander betekent. Dat wordt echter anders (ik zou bijna schrijven: griezelig) als iemand via een account aankondigt dit te gaan doen, vervolgens ook een afbeelding van de tatoeage vergezeld van een foto van het slachtoffer publiceert en bovendien ook nog onheilspellende teksten toevoegt. Zie het slot van het eerste bewijsmiddel van feit 1. Die publicatie vindt bovendien plaats na een reeks van andere gedragingen die de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer raken.
12. De tweede klacht van het eerste middel (schriftuur onder 1.13) is toegesneden op feit 3 en betreft opnieuw een tatoeage, maar nu van de initialen van [slachtoffer 2] . De klacht is in iets ruimere termen geformuleerd dan de eerste klacht over de tatoeage van de naam [slachtoffer 1] . Allereerst ruimer omdat zowel een rechtsklacht naar voren wordt gebracht als een motiveringsklacht en voorts omdat hier nu juist wordt gesteld dat een tatoeage in samenhang met de andere omstandigheden geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert. In de woorden van de toelichting: “Deze handelingen zijn op zich zelf genomen niet rechtstreeks tot [slachtoffer 2] gericht, (…).” Als ik het goed zie wordt hier als euvel gezien dat het plaatsen van de initialen [slachtoffer 2] . of de geplaatste initialen [slachtoffer 2] . nu juist niet tot [slachtoffer 2] is/zijn gericht. Helder is deze klacht niet.
13. Bewijsmiddel 5 bij feit 3 bevat onder meer als verklaring van verdachte: “Ik heb ook e-mails gestuurd over mijn nieuwe tatoeage met initialen van [slachtoffer 2] .” In het licht daarvan kan ik niet volgen dat de inhoud van de mailwisseling over de nieuwe tatoeage niet over de getatoeëerde initialen van [slachtoffer 2] ging en tot [slachtoffer 2] was gericht. Mede in het licht van de aankondiging dat de tatoeage gezet zal gaan worden en dat verdachte meedeelt dat zij [slachtoffer 2] niet met rust zal laten (zie bewijsmiddel 1 bij feit 3), is het niet onbegrijpelijk dat het hof het plaatsen van tatoeage mede in het licht van de mailwisseling daarover die tevens een afbeelding van die tatoeage bevatte aanmerkt als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dat van een onjuiste rechtsopvatting geen sprake is, zette ik al bij de bespreking van de eerste klacht uiteen.
14. Het eerste middelfaalt.
15. Het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof dat ondanks de overschrijding van de redelijke termijn volstaan kan worden met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de behandeling van de zaak is aangehouden om een door de verdediging verzochte getuige te horen. Het hof heeft volgens de stellers van het middel in dat kader miskend dat het getuigenverzoek al bij het indienen van grieven is gedaan en niet eerst op de zitting van 9 april 2019.
16. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de redelijke termijn het volgende in:
“Ten aanzien van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat, hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het hof is van oordeel dat in de zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden.
Immers, de tijd die in de zaak onder 1 is verstreken tussen de aanvang van de redelijke termijn in hoger beroep op 19 februari 2016 en het eindarrest op 22 september 2020 is langer dan twee jaar. Dit maakt dat de redelijke termijn in die zaak met ruim tweeënhalf jaar is overschreden.
Het hof is van oordeel dat deze overschrijding tot een matiging van de op te leggen straf moet leiden. De taakstraf voor de duur van 140 uren, die het hof in beginsel passend acht, zal derhalve worden verlaagd tot een taakstraf voor de duur van 120 uren.
De tijd die in de zaak onder 3 is verstreken tussen de aanvang van de redelijke termijn in hoger beroep op 19 februari 2018 en het eindarrest op 22 september 2020 is eveneens, langer dan twee jaar. Dit maakt dat de redelijke termijn in die zaak met ruim een half jaar is overschreden. Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak dat de zaak op 9 april 2019 door het hof is aangehouden voor onbepaalde tijd in verband met het verzoek van de verdediging tot horen van [slachtoffer 2] als getuige. Het hof is derhalve van oordeel dat ten aanzien van deze overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.”
17. De vaststelling van het hof dat in de zaak onder 3 de redelijke termijn met ruim een half jaar is overschreden wordt in cassatie niet bestreden.3.De enkele opmerking in de toelichting op het middel (cassatieschriftuur onder 2.5) dat het hof uitspraak heeft gedaan (ruim) 31 maanden na het instellen van hoger beroep maakt dit niet anders. De grens van de redelijke termijn van twee jaar is immers door de uitspraak na 31 maanden overschreden met ruim een half jaar. Verder wordt er nog op gewezen dat “het verzoek [slachtoffer 2] te horen reeds in 2018 in de appelschriftuur is gedaan en dus niet pas ter zitting op 9 april 2019, en het Openbaar Ministerie de betrokken getuige ook niet had opgeroepen voor de eerdere zitting van 9 april 2019.” (aangevulde cassatieschriftuur onder 2.5). Het verzoek de getuige te horen is inderdaad vervat in een schriftuur met grieven van 23 februari 2018. In de overweging van het hof valt echter niet te lezen dat het verzoek pas ter zitting van 9 april 2019 is gedaan (of dat de vertraging is te wijten aan de verdediging), maar alleen dat op die datum de behandeling van de zaak is aangehouden in verband met het horen van de getuige. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag.
18. Het oordeel van het hof over het achterwege blijven van een rechtsgevolg bij de overschrijding van de redelijke termijn getuigt overigens ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin in het licht van alle omstandigheden van het geval onbegrijpelijk. Strafvermindering kan onder omstandigheden bij overschrijding van de redelijke termijn achterwege blijven en er kan dan worden volstaan met de enkele constatering van termijnoverschrijding.4.Het hof heeft niet alleen met zoveel woorden de duur van de overschrijding en het horen van een getuige in aanmerking genomen, maar er zijn ook andere omstandigheden die enig gewicht in de schaal kunnen leggen waaronder (1) de voeging met de zaak die als feit 1 is bewezenverklaard, zoals beslist ter terechtzitting van het hof van 9 april 2019; (2) het niet onaanzienlijk verminderen van de opgelegde taakstraf in verband met overschrijding van de redelijke termijn bij feit 1; (3) de planning van de zaak op de terechtzitting van 7 april 2020 voor een inhoudelijke behandeling, terwijl die behandeling vanwege de maatregelen in verband met de uitbraak van COVID-19 niet is doorgegaan.5.
19. Het tweede middelfaalt.
20. Het derde middel klaagt over de verbeurdverklaring van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 8. een Computer Notebook (serienr. [001] , zwart, merk: Acer, bouwjaar 2015). Hieronder wordt dit voorwerp aangeduid als het notebook of de Acer.
21. In het bestreden arrest heeft het hof met betrekking tot het notebook het volgende overwogen:
“Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof het onder 8 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp, verbeurd dient te verklaren, nu de verdachte het onder 3 bewezenverklaarde met behulp van dit voorwerp heeft begaan.
Standpunt van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof een last tot teruggave dient te geven ten aanzien van het onder 8 inbeslaggenomen voorwerp, nu onvoldoende is gebleken dat de verdachte het onder 3 bewezenverklaarde met behulp van dit voorwerp heeft begaan.
Beoordeling
Verbeurdverklaren
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is onder nummer 8 - volgens opgave van verdachte aan haar toebehorend - is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 3 bewezenverklaarde is begaan.
Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.”
22. De inbeslagneming van het notebook is, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van het hof van 8 september 2020, p. 5 en 6, aldaar in het kader van de bespreking van het onder 3 bewezenverklaarde feit nogal uitvoerig aan de orde geweest onder meer omdat de politierechter beslist heeft tot teruggave (na het wissen van afbeeldingen van het slachtoffer en haar familie) en die teruggave nog niet is gerealiseerd. Verdachte vraagt ter zitting van het hof zelf om teruggave. Ze verklaart onder meer op de al vermelde zitting:
“U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik alleen de Acer actief gebruikte en dat ik die het meest gebruikte en u vraagt mij waarmee ik deze handeling heb uitgevoerd. Ik heb dat op mijn desktop gedaan. De politie heeft dat opgeschreven, maar dat klopt niet. Mijn harde schijf is gekopieerd, dus u kunt dat zo zien.”
23. Met de verklaring bij de politie wordt kennelijk gedoeld op de verklaring van verdachte van 1 februari 2017 die naar aanleiding van de vraag hoeveel computers en apparatuur zij in huis heeft onder meer inhoudt: “2 PC’s waarvan 1 stuk, 5 laptops waarvan 1 kapot, 1 uit jaar 0, ik gebruik alleen de Acer actief. (…) De Acer laptop gebruik ik het meest.”6.
24. Het is niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof heeft geconcludeerd dat het notebook vatbaar is voor verbeurdverklaring nu zowel aan het toebehorensvereiste als aan de eis van een relatie met een bewezenverklaard delict (art. 33a, eerste lid aanhef en onder c Sr) is voldaan. Dat en waarom de rechter gehouden was in het arrest nader te reageren op de wens van verdachte om het notebook terug te krijgen zie ik niet in.
25. Het derde middelfaalt eveneens.
26. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
27. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2022
Vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394 en HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2577, NJ 2017/403.
Het hof neemt 19 februari 2018 als beginpunt, maar dit is een kennelijke verschrijving. De termijn heeft een aanvang genomen op de dag van het instellen van hoger beroep te weten op 14 februari 2018. Voor de vaststelling dat de redelijke termijn met ruim een half jaar is overschreden maakt het geen verschil.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis (met name r.o. 3.22 en 3.23).
Zie de mededeling van de voorzitter in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 8 september 2020, p. 2.
Ik voeg daaraan met een blik over de papieren muur ten overvloede toe dat uit een proces-verbaal van 28 maart 2017 met bijlagen, aangaande het onderzoek naar de gegevens op de laptop van het merk Acer blijkt van de aanwezigheid van foto’s van de kinderen van [slachtoffer 2] (bijlage 97 en 98, en prints van lijsten met het IP adres van [slachtoffer 2] ).