Hof 's-Gravenhage, 09-06-2010, nr. 200.049.430-01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3622
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
09-06-2010
- Zaaknummer
200.049.430-01
- LJN
BN3622
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3622, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 09‑06‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ2812, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ2812
Uitspraak 09‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 278 Rv en aanpassing petitum. Kinderalimentatie. Geen wijziging behoefte minderjarige.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 juni 2010
Zaaknummer : 200.049.430/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-446
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.G.H. Janssen te Leiden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.F. Schukking te Voorschoten.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 24 november 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 september 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage (hierna: de bestreden beschikking).
De vader heeft op 22 januari 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft geen verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 25 januari 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
De moeder heeft op 23 maart 2010 een aanvullend verzoekschrift ingediend.
Op 26 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Uit de bestreden beschikking volgt dat bij de beschikking van 2 juni 1999 de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, heeft bepaald dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie ten behoeve van de na te noemen minderjarige van f 250,-- (overeenkomend met € 113,45) dient te voldoen, welke bijdrage ingevolge de wettelijke indexering zoals bedoeld in artikel 1:402a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek per 1 januari 2010 € 150,94 per maand bedraagt.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder, (naar het hof begrijpt: met wijziging van de beschikking van 2 juni 1999) te bepalen dat de vader per de eerste van iedere maand een kinderalimentatie ten behoeve van de na te noemen minderjarige van € 600,-- per maand zal betalen, met bepaling dat deze bijdrage per de eerste januari van ieder jaar zal worden geïndexeerd conform de wettelijke bepalingen hieromtrent, afgewezen. Voorts is het primaire verzoek van de vader de moeder niet-ontvankelijk te verklaren en het subsidiaire verzoek van de vader om het verzoek van de moeder volledig af te wijzen, voor zover het vast te stellen bedrag € 115,-- per maand te boven gaat, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige:
[minderjarige], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige.
- 2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt: opnieuw beschikkende) alsnog het verzoek van de moeder in eerste aanleg toe te wijzen.
- 3.
De vader voert in het principaal appel verweer tegen het beroep van de moeder en verzoekt het hof de door de moeder aangevoerde grieven tegen de bestreden beschikking ongegrond te bevinden en de bestreden beschikking, behoudens het in incidenteel appel verzochte, te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het hoger beroep, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. De vader verzoekt in incidenteel appel het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze beschikking ziet op de hoogte van de kinderalimentatie ten laste van de vader van € 147,55 per maand en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie ten laste van de vader aan de moeder op nihil te stellen.
- 4.
De moeder heeft ter terechtzitting het incidenteel appel van de vader bestreden.
De wettelijke vereisten omtrent de inhoud van een verzoekschrift
- 5.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een verzoekschrift onder meer vermeldt, voor zover in de onderhavige zaak van belang, een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. Het hof heeft de moeder in de gelegenheid gesteld om het gebrek van haar eerste verzoekschrift in hoger beroep, zijnde het ontbreken van het petitum, te herstellen. Nu de moeder hieraan gevolg heeft gegeven door bij voormeld aanvullend verzoekschrift alsnog een petitum te formuleren, is aan alle door de wet gestelde vereisten omtrent de inhoud van een verzoekschrift voldaan en is de moeder ontvankelijk in haar hoger beroep.
De behoefte van de minderjarige
- 6.
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en het oordeel van de rechtbank dat niet zou zijn aangetoond dat er extra lasten betreffende de minderjarige bestaan die rechtvaardigen om een vermeerdering van de onderhoudsbijdrage te vragen. De moeder stelt zich derhalve, naar het hof begrijpt, op het standpunt dat de behoefte van de minderjarige is gewijzigd. De moeder voert hiertoe aan dat door de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de minderjarige al meer dan één jaar voor meer dan € 255,-- per maand aan extra lasten heeft in verband met het volgen van noodzakelijke bijlessen. De moeder stelt daarnaast dat het een feit van algemene bekendheid is dat, nu de minderjarige een hogere leeftijd heeft bereikt, dit gepaard gaat met hogere kosten voor onder meer zakgeld en kleedgeld.
- 7.
De vader betoogt dat de moeder ter onderbouwing van de hogere kosten van de minderjarige geen rechtsgronden en nauwelijks feitelijkheden heeft aangegeven die met stukken zijn onderbouwd. De vader stelt dat de extra kosten voor het volgen van bijlessen niet van bijzondere aard zijn zodat deze bestreden kunnen worden uit de verhoogde kinderbijslag en de indexering van de kinderalimentatie.
- 8.
Het hof overweegt als volgt. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de behoefte van de minderjarige in beginsel niet gewijzigd is. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof overweegt hierbij dat nu de moeder ter terechtzitting, en in afwijking van hetgeen zij in haar verzoekschrift gesteld, aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd de omstandigheid dat de minderjarige elke week bijlessen volgt en zij hierdoor extra lasten heeft van € 35,-- per week die bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige dienen te worden meegenomen, het op haar weg had gelegen om haar stelling deugdelijk - met relevante en recente stukken - te onderbouwen. Nu de moeder ook in hoger beroep zulks heeft nagelaten, kan het hof op deze wijze de behoefte van de minderjarige niet, althans onvoldoende, beoordelen. Het hof is dan ook van oordeel dat de moeder haar stelling aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt en zal het verzoek van de moeder dienaangaande afwijzen. De stelling van de moeder dat het feit dat de minderjarige op hogere leeftijd is gekomen, hogere kosten met zich meebrengt voor kleding en levensonderhoud is, indien al juist, op zich genomen, bij gebreke van andere financiële gegevens, onvoldoende om aan te nemen dat de behoefte van de minderjarige is gewijzigd.
De draagkracht van de vader
- 9.
De moeder bestrijdt dat de vader niet in staat is om een hogere bijdrage te betalen. De moeder voert daartoe aan dat de vader doelbewust zijn inkomen laag houdt en zijn extra inkomen niet volledig heeft opgegeven.
- 10.
In incidenteel appel stelt de vader dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de bepaalde kinderalimentatie te betalen.
- 11.
Het hof stelt voorop dat de vader in eerste aanleg een incidenteel verzoek heeft gedaan tot onder meer verlaging van de ten behoeve van de minderjarige vastgestelde kinderalimentatie tot maximaal € 115,-- per maand en in hoger beroep in incidenteel appel een verzoek tot verlaging van de kinderalimentatie tot nihil heeft gedaan. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 362 juncto 283 Rv was de vader gerechtigd de gronden van zijn verzoek te vermeerderen. Gelet op het vorenstaande beperkt de rechtsstrijd tussen partijen zich derhalve voor wat betreft de kinderalimentatie tot bepaling van een bijdrage tussen € 0,-- en € 150,94 per maand.
- 12.
Met betrekking tot de draagkracht van de vader overweegt het hof als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de vader thans geen draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te kunnen voldoen. Het is het hof gebleken dat in de door de vader recentelijk gestarte onderneming, bestaande uit het geven van flamencogitaarlessen en het verzorgen van optredens op de flamencogitaar, de baten de kosten thans nog nauwelijks overtreffen.
De ingangsdatum
- 13.
Ten aanzien van de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie acht het hof het redelijk de datum van indiening van het verweerschrift in hoger beroep tevens incidenteel appel, te weten 22 januari 2010, als ingangsdatum aan te houden, aangezien de moeder er vanaf die datum rekening mee heeft kunnen houden dat de kinderalimentatie mogelijk op nihil gesteld zou worden.
Terugbetaling
- 14.
Nu de kinderalimentatie met ingang van 22 januari 2010 op nihil wordt vastgesteld, is de moeder in beginsel gehouden de te veel ontvangen kinderalimentatie terug te betalen. Aangezien het hof het aannemelijk acht dat de uit dien hoofde ontvangen bedragen, gezien het consumptieve karakter van de kinderalimentatie, niet meer voorhanden zijn, bepaalt het hof dat de te veel ontvangen bedragen niet behoeven te worden terugbetaald.
Proceskostenveroordeling
- 15.
Gelet op het vorenoverwogene ziet het hof geen aanleiding de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, zoals door de vader in incidenteel appel verzocht, en zal zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten compenseren. Het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de proceskosten van het hoger beroep wordt daarom afgewezen.
- 16.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige voor de periode na 22 januari 2010 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige met ingang van 22 januari 2010 op nihil;
bepaalt dat de moeder de door de vader aan haar teveel betaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige niet aan de vader behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Stille en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Wittich-De Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2010.