HR, 18-10-2022, nr. 21/02879
ECLI:NL:HR:2022:1474
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-10-2022
- Zaaknummer
21/02879
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1474, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑10‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:738
ECLI:NL:PHR:2022:738, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1474
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Moord, poging doodslag en voorhanden hebben vuurwapen in Sint Maarten. Bewezenverklaring moord wat betreft voorbedachte raad onvoldoende met redenen omkleed? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02879 C
Datum 18 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 22 juni 2021, nummer H-39/2020, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in de [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2022.
Conclusie 06‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Moord (art. 2:262 SrC), poging doodslag (art. 2:259 jo 1:119 SrC) en overtreding art. 3 jo art. 11 Vuurwapenverordening Curaçao. Motiveringsklacht met betrekking tot bewezenverklaring voorbedachte raad omdat het Gemeenschappelijk Hof geen contra-indicatie heeft gezien in de tijdspanne rondom het incident en in de emotie bij de verdachte. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02879 C
Zitting 6 september 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
Bij vonnis van 22 juni 2021 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren wegens 1. “moord”, 2. “poging tot doodslag” en 3. “overtreding van een in artikel 3 van de Vuurwapenverordening gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd”. Daarnaast heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij in het geheel toegewezen tot een bedrag van $ 15.511,36 en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 1:78 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao (verder: SrC) opgelegd, een en ander zoals in het vonnis bepaald.
- 2.
Namens de verdachte heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
II. Bewezenverklaring en bewijsoverweging
3. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 3 oktober 2019 te Sint Maarten, opzettelijk en met voorbedachte raad, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met behulp van een vuurwapen een kogels in en/of door het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.”
4. Het Hof heeft in het promis-vonnis de bewezenverklaring als volgt gemotiveerd (de voetnoten zijn hier weggelaten):
“Het bewijs
Overweging ten aanzien van feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij het is geweest, die op de ten laste gelegde datum en plaats met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op het slachtoffer [slachtoffer]. Over de feitelijke gang van zaken heeft de verdachte echter niet verklaard, omdat hij daaraan geen herinnering (meer) zou hebben.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] kenden elkaar.
Die verhouding werd volgens de verdachte gekenmerkt door een dispuut over de rechten tot gebruik van een perceel grond dat door de verdachte werd gehuurd. Op de dag waarop het voor [slachtoffer] fatale schieten plaatsvond heeft een incident plaatsgehad, waarbij de verdachte zich gesteld zag tegenover [slachtoffer] en [betrokkene 1]. Dat incident speelde zich af in het verkeer en laat zich omschrijven als volgt. [slachtoffer] bestuurde een pick-up en reed daarmee zodanig over de weg dat hij de doorgang voor de tegemoetkomende, door de verdachte bestuurde auto belemmerde. Een daarop volgende discussie tussen de verdachte enerzijds en [slachtoffer] en diens bijrijder [betrokkene 1] anderzijds, is in een woordenwisseling ontaard. Daarbij zijn de gemoederen hoog opgelopen. De verdachte heeft in woede een honkbalknuppel tevoorschijn gehaald en is voor die pick-up gaan staan. Vervolgens heeft uiteindelijk [slachtoffer] die knuppel aan de verdachte ontfutseld, waarop hij en [betrokkene 1] weer in hun pick-up zijn gestapt waarna deze zich in beweging zette. Vervolgens is de verdachte naar de bestuurderszijde van de pick-up gelopen en heeft hij de bestuurder [slachtoffer] aangeroepen: "je hebt een probleem met mij!", welk aanroepen vergezeld ging van verdachtes kussen van zijn vinger en het maken van een handbeweging, daarmee kennelijk het gebruik van een vuurwapen richting [slachtoffer] simulerend. Nadat [slachtoffer] en [betrokkene 1] weer zijn uitgestapt is de ruzie in een handgemeen ontaard, waarbij de verdachte klappen heeft moeten incasseren. Toen [slachtoffer] en [betrokkene 1] in de pick-up wegreden is de verdachte door een ander tot kalmte gemaand, waarop de verdachte heeft gezegd: "ok, ok, ik ben rustig, maar ik zal terugkomen". Hierop is ook de verdachte in zijn auto gestapt en is hij weggereden.
Uit met behulp van camera's vastgelegde beelden is vast komen te staan dat het hierboven beschreven incident zich op 3 oktober 2019 heeft afgespeeld, tussen 10.32 uur en 10.36 uur. Vervolgens is vastgelegd dat verdachtes auto tussen 10.42 uur en 11.06 heen en weer is gereden: vanaf de Souaglia Road de Souaglia Drive oprijdend (10.42 uur), daarvan afrijdend (10.44 uur) en weer die Drive oprijdend (11.06 uur). Om 11.06 uur is die auto in de richting van de plaats van het delict gereden, om daar om 11.08 uur daarvandaan te rijden. Het is de verdachte geweest die van nabij met een vuurwapen gericht op [slachtoffer] en [betrokkene 1] heeft geschoten.
Vervolgens, omstreeks 11.15 uur, heeft de verdachte zich vervoegd bij een politiebureau. Hij heeft een vuistvuurwapen op de balie gelegd onder mededeling dat hij zojuist een persoon had beschoten: "I came to give myself, I just shot someone". Na te zijn aangehouden heeft de verdachte bij gelegenheid van zijn voorgeleiding verklaard: “I have an ongoing problem with the man [slachtoffer] concerning land.
Today he blocked me in the road and we had a confrontation. It was [slachtoffer] and another man. They managed to take away a baseball bat from me and beat me up. After this I got into my car, went to my garage to get my gun and then came back. I shoot [slachtoffer] and I believe the other guy too. Then I drive to the police station and give up myself."
In verhoor bij de politie heeft de verdachte over zijn gangen na het hierboven beschreven incident op straat vervolgens verklaard:
Q: So you drove off to your place. What did you do next?
A: I just went for the gun and went back for them.
Q: And then what?
A: I come to them and shot them.
Q: Where did you drove to?
A: I drove to where they were.
Q: Where were they?
A: The problem was too much for me. It is some place at the back there. I cannot explain where it is. I saw them drove over there. So I went there.
Voor bewezenverklaring van de aan de verdachte verweten voorbedachte raad moet komen vast te staan dat zijn handelen het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit, en dat hij tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte heeft gehandeld naar een tevoren genomen besluit leidt het Hof af uit het navolgende.
De door het Hof vastgestelde feitelijke gang van zaken vat het Hof aldus samen, dat de verdachte tegen de achtergrond van een (ander) conflict in een woordenwisseling en vechtpartij met o.a. [slachtoffer] verzeild is geraakt. Hij heeft toen ten overstaan van o.a. [slachtoffer] aangekondigd dat hij zou terugkomen, en heeft daarbij ten overstaan van [slachtoffer] vuurwapengebruik gesimuleerd. Hij is weg- en vervolgens heen en weer gereden, en is na ommekomst van ongeveer 20 minuten naar de werkplek van [slachtoffer] gereden en heeft van nabij met een vuistvuurwapen kogels op hem afgevuurd. Zo bezien heeft hij gedaan wat door hem tevoren tijdens het straatincident is aangekondigd en gesuggereerd: terugkomen bij [slachtoffer], en op hem schieten met een vuistvuurwapen, terwijl zijn hierboven weergegeven nadien gedane uitlating en afgelegde verklaringen daarvan een bevestiging vormen.
Het Hof komt op grond hiervan voorts tot de conclusie dat de verdachte, vanaf de ruzie en het handgemeen op straat tot het moment dat hij [slachtoffer] op diens werkplek opzocht en doodschoot, tijd heeft gehad zich te beraden op zijn voorgenomen handelingen. Voor hem heeft derhalve de gelegenheid bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven, welke gelegenheid hij blijkens zijn ten overstaan van o.a. [slachtoffer] gesproken woorden ook heeft benut. Kortom: niet handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, doch met voorbedachte raad in de juridische betekenis die aan dat begrip dient te worden gegeven. Het enkele feit dat verdachtes gedragingen toen en daar ook door emotie ingegeven zijn geweest levert niet een zodanige contra-indicatie op dat hij daardoor de voor hem opengestaan hebbende gelegenheid zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn voorgenomen daad niet kan hebben benut of dat zulks niet van hem kan worden gevergd. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden zijn niet aannemelijk geworden. Zoals uit het navolgende zal blijken kent het Hof aan het aspect van emotie betekenis toe bij de aan de verdachte op te leggen straf.”
III. Het middel en de bespreking daarvan
5. Het middel betreft feit 1 en behelst de klacht dat de bewezenverklaring van moord niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of dat het bewezenverklaarde (te weten moord) ontoereikend is gemotiveerd, met name wat betreft de voorbedachte raad.
6. In de toelichting op het middel wordt onder meer aangevoerd dat het Hof heeft miskend dat de besluitvoering en de uitvoering van het delict in plotselinge en hevige drift heeft plaatsgevonden “en dat slechts een korte tijdspanne van ± 36 minuten tussen besluit en uitvoering heeft gelegen en/of de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het gewraakte besluit is ontstaan”, en dat dit een zodanige contra-indicatie oplevert dat bezwaarlijk het bestaan van voorbedachte raad kan worden aangenomen. De uitlating van de verdachte dat hij rustig zou zijn maar terug zou komen, moet volgens de steller van het middel dan ook niet zonder meer worden aanvaard als overeenstemmend met de werkelijke gemoedstoestand van de verdachte ten tijde van het incident.
7. Het Hof heeft onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte en het latere slachtoffer [slachtoffer] kenden elkaar. Hun verhouding werd gekenmerkt door een dispuut over de rechten tot gebruik van een perceel grond dat door de verdachte werd gehuurd. Tijdens een verkeersruzie die uitliep op een woordenwisseling en een handgemeen, heeft de verdachte tegen het latere slachtoffer geroepen: "je hebt een probleem met mij" en daarbij kennelijk met zijn hand het gebruik van een vuurwapen gesimuleerd. Toen hij na de ruzie door iemand tot kalmte was gemaand, heeft hij ten overstaan van [slachtoffer] gezegd: "ok, ok, ik ben rustig, maar ik zal terugkomen". Nadat hij was weggegaan, reed de verdachte tussen 10:42 uur en 11:06 uur heen en weer, kennelijk om een vuurwapen te halen. Om 11:06 uur reed de verdachte naar de plaats delict waar hij kort daarna – tussen 11:06 uur en 11:08 uur – het slachtoffer doodschoot.
8. Hieruit, zo begrijp ik, leidt het Hof af dat de verdachte op het moment van de verkeersruzie het besluit heeft genomen [slachtoffer] van het leven te beroven en dat de verdachte, nadat hij het vuurwapen had opgehaald, na ongeveer twintig minuten daadwerkelijk uitvoering aan dat voornemen heeft gegeven. Dat het Hof op grond hiervan tot het oordeel is gekomen dat voor de verdachte de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven, welke gelegenheid hij ook heeft benut, en dat hij [slachtoffer] dus met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht, acht ik in het licht van de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
9. Ik meen dat dit eveneens geldt voor het oordeel van het Hof dat het enkele feit dat de gedragingen ook door emotie ingegeven zijn geweest niet een zodanige contra-indicatie oplevert dat hij de gelegenheid om zich van de gevolgen van zijn voorgenomen daad rekenschap te geven niet kan hebben benut of dat dit niet van hem gevergd kan worden. De steller van het middel is het met dit oordeel van het hof niet eens en ziet in de emotie van de verdachte juist wel een contra-indicatie, nu, aldus de steller van het middel, er slechts een korte tijdspanne van circa 36 minuten tussen besluit en uitvoering heeft gelegen en/of de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het gewraakte besluit is ontstaan. De vergelijking die de steller van het middel in de schriftuur maakt met de zaak die voorlag in HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3426, NJ 2016/113, m.nt. Rozemond (een poging tot moord), gaat mijns inziens hier echter niet op. In die zaak casseerde de Hoge Raad het oordeel van het hof over de voorbedachte raad onder meer omdat het hof niets had vastgesteld over het tijdsverloop dat met een en ander gemoeid was geweest en het hof in een bewijsmiddel had vastgesteld dat de verdachte ‘woedend’ was en ook had overwogen dat sprake was van een ‘oplopend conflict’ dat was geëscaleerd vlak voordat de verdachte op het slachtoffer schoot. Ook de vergelijking met HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:942 (poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad) gaat naar mijn inzicht mank. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het hof inzake de aanwezigheid van voorbedachte raad ontoereikend was gemotiveerd, waarbij hij onder meer in aanmerking nam dat het hof niets had vastgesteld over het tijdsverloop dat met een en ander gemoeid was geweest en het geen overweging had gewijd aan het antwoord op de vraag of het redelijk was aan te nemen dat de verdachte daadwerkelijk had nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, terwijl een getuige, die samen met de verdachte naar de woning van het slachtoffer was gegaan, ervan “stond te kijken” dat de verdachte “in één keer” het slachtoffer met de boksbeugel sloeg.
10. Dat het Hof in zijn reconstructie van het voorval niet heeft willen voorbijgaan aan de emotionele kant van verdachtes gedragingen, staat aan het uiteindelijke (en in de schriftuur bestreden) oordeel echter niet in de weg. Daarbij heb ik niet alleen in aanmerking genomen dat het Hof het tijdsverloop heeft vastgesteld, maar ook ’s Hofs vaststelling dat de verdachte tot kalmte was gemaand en daarop heeft gezegd “ok ok, ik ben rustig”. Nu uit de stukken van het geding niet blijkt van aanwijzingen die op het tegendeel duiden, was het Hof in dit verband niet tot een nadere motivering gehouden. Daaraan doet niet af de constatering van de steller van het middel dat het Hof in zijn strafmotivering heeft overwogen dat de directe aanleiding van verzoekers handelen niet geheel los kan worden gezien van een langer lopend conflict en dat de verdachte kennelijk getergd door een incident in het verkeer, waarbij [slachtoffer] en de verdachte als bestuurders van voertuigen betrokken waren, in woede is ontstoken en zich kennelijk sterk gekrenkt heeft gevoeld. Overigens merk ik op dat het Hof in die strafmotivering óók heeft overwogen dat de verdachte het Hof slechts in beperkte mate zicht heeft gegeven over het hoe en waarom van deze zeer ernstige gebeurtenis en dat hij verlies van zijn geheugen heeft gepretendeerd waar het gaat om de feitelijke gang van zaken rondom en tijdens zijn schieten.
IV. Slotsom
11. Het middel faalt.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG