ABRvS, 03-04-2013, nr. 201201945/1/A2
ECLI:NL:RVS:2013:BZ7602
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-04-2013
- Zaaknummer
201201945/1/A2
- LJN
BZ7602
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ7602, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑04‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand. De Rb. heeft het besluit van 27 juni 2011 vernietigd, omdat de raad zijn oordeel dat het hier gaat om een belang, waarvan de behartiging redelijkerwijze aan wederpartij zelf overgelaten kan worden, niet toereikend heeft gemotiveerd, nu zij werd verdacht van een ernstig feit, waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk was, met zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk mogelijk zware gevolgen, en het juridisch loket haar had doorverwezen naar een advocaat. Volgens het beleid dat de raad voert bij beslissen op een verzoek om een toevoeging of een LAT in een strafzaak komt rechtsbijstand door een advocaat aan een verdachte, voorafgaand aan een politieverhoor, alleen voor vergoeding in aanmerking in het kader van een piketregeling en niet in het kader van een toevoeging, als waarom wederpartij heeft verzocht. Nu voorts in de werkinstructie staat dat een piketvergoeding voor rechtsbijstand, voorafgaand aan politieverhoor, alleen wordt verstrekt, wanneer de verdachte is aangehouden, en dat bij wederpartij niet het geval was, heeft de Rb. ten onrechte overwogen dat de raad ter motivering van de afwijzing niet mocht volstaan met een verwijzing naar dat beleid. Het hoger beroep is gegrond. De Hoge Raad heeft in het arrest van 9 november 2010 in zaak nr. 09/00005 (LJN: BN7727) geoordeeld dat uit de rechtspraak van het EHRM niet voortvloeit dat de door het EHRM voor een aangehouden verdachte geformuleerde regel, dat hij recht heeft op rechtsbijstand, voorafgaand aan verhoor, zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. Uit het arrest van het EHRM van 18 februari 2010 in Zaichenko tegen Rusland, nr. 39660/02, overweging 47 en verder (www.echr.coe.int), kan worden afgeleid dat het EHRM voor het onderscheid tussen aangehouden en niet-aangehouden verdachten van belang acht dat de niet-aangehouden verdachte niet in zijn handelingsvrijheid wordt belemmerd, en de aangehouden verdachte wel. Gelet hierop, geeft het aangevoerde geen grond om wederpartij te volgen in het betoog, dat het gevoerde beleid onredelijk is of in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Partij(en)
201201945/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, gevestigd te Utrecht,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2012 in zaak nr. 11/3862 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad)
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2011 heeft de raad een aanvraag van [wederpartij] om gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft hij het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 9 januari 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de raad opgedragen binnen zes weken na de uitspraak opnieuw op het gemaakte bezwaar te beslissen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Het proces-verbaal van de uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 22 januari 2013 ter zitting, gevoegd met de zaken nrs. 201202631/1/A2, 201204986/1/A2 en 201206903/1/A2, behandeld, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en H. Schilperoort, beiden werkzaam in zijn dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. G.A. Speelman, advocaat te Amersfoort, zijn verschenen. Na de behandeling ter zitting heeft zij de zaken gesplitst.
Overwegingen
- 1.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft, waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie, onderscheidenlijk waarvan, de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van deze wet vallen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan het bestuur de toevoeging weigeren, indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar zijn oordeel eenvoudig afgehandeld kan worden.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
De raad voert bij de toepassing van de Wrb beleid dat is gepubliceerd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek) en de werkinstructie S040/050 misdrijven, eerste aanleg (hierna: de werkinstructie).
Volgens aantekening 8 bij artikel 32 van de Wrb in het Handboek is er in strafzaken in beginsel pas een grond voor het verlenen van rechtsbijstand, indien tegen de verdachte van een misdrijf een vervolging is aangevangen en deze op grond daarvan ter terechtzitting wordt gedagvaard. Toevoeging in een eerder stadium is mogelijk, indien op grond van bijzondere omstandigheden rechtsbijstand van substantiële aard, bijvoorbeeld een gerechtelijk vooronderzoek of een mini-instructie, moet worden verleend in de fase voorafgaand aan de zitting.
Volgens de werkinstructie kunnen verdachten van ernstige strafbare feiten, voorafgaand aan het verhoor, rechtsbijstand vragen van een advocaat. De rechtsbijstand wordt verleend in het kader van de regeling strafpiket. Er moet dan sprake zijn van een aangehouden verdachte. De regeling strafpiket is niet van toepassing op de niet-aangehouden verdachte die (per brief) is uitgenodigd om voor verhoor te verschijnen op het politiebureau, aldus de desbetreffende passage.
- 2.
[wederpartij] heeft een zogenoemde Lichte Advies Toevoeging (hierna: LAT) aangevraagd. Deze heeft betrekking op rechtsbijstand die haar door een advocaat, voorafgaand aan een politieverhoor, is verleend naar aanleiding van een oproep van de politie om als verdachte te worden gehoord. [wederpartij] werd verdacht van verduistering in dienstbetrekking.
Aan de weigering heeft de raad, onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en het Handboek, ten grondslag gelegd dat de aanvraag een belang betreft, waarvan de behartiging redelijkerwijs aan [wederpartij] zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb en er in beginsel pas een grond aanwezig is voor het verlenen van een toevoeging, nadat een dagvaarding is uitgebracht.
- 3.
De rechtbank heeft het besluit van 27 juni 2011 vernietigd, omdat de raad zijn oordeel dat het hier gaat om een belang, waarvan de behartiging redelijkerwijze aan [wederpartij] zelf overgelaten kan worden, niet toereikend heeft gemotiveerd, nu zij werd verdacht van een ernstig feit, waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk was, met zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk mogelijk zware gevolgen, en het juridisch loket haar had doorverwezen naar een advocaat.
- 4.
De raad betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij, door in het besluit van 27 juni 2011 zijn beleid bij het verlenen van een toevoeging voor een strafzaak uiteen te zetten, de afwijzing van de toevoeging onvoldoende heeft gemotiveerd, heeft miskend dat de vermelde omstandigheden niet maken dat het om een bijzonder geval gaat.
- 4.1.
Volgens het beleid dat de raad voert bij beslissen op een verzoek om een toevoeging of een LAT in een strafzaak komt rechtsbijstand door een advocaat aan een verdachte, voorafgaand aan een politieverhoor, alleen voor vergoeding in aanmerking in het kader van een piketregeling en niet in het kader van een toevoeging, als waarom [wederpartij] heeft verzocht. Nu voorts in de werkinstructie staat dat een piketvergoeding voor rechtsbijstand, voorafgaand aan politieverhoor, alleen wordt verstrekt, wanneer de verdachte is aangehouden, en dat bij [wederpartij] niet het geval was, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de raad ter motivering van de afwijzing niet mocht volstaan met een verwijzing naar dat beleid.
Het betoog slaagt.
- 5.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
- 6.
In beroep heeft [wederpartij] betoogd dat het beleid van de raad onredelijk is en in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat daarin ten onrechte een onderscheid wordt gemaakt tussen aangehouden en niet-aangehouden verdachten.
- 6.1.
Ter zitting bij de Afdeling heeft de raad toegelicht dat bij het vaststellen van het te voeren beleid aansluiting is gezocht bij de jurisprudentie van de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 9 november 2010 in zaak nr. 09/00005 (LJN: BN7727) geoordeeld dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) niet voortvloeit dat de door het EHRM voor een aangehouden verdachte geformuleerde regel, dat hij recht heeft op rechtsbijstand, voorafgaand aan verhoor, zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. Uit het arrest van het EHRM van 18 februari 2010 in Zaichenko tegen Rusland, nr. 39660/02, overweging 47 en verder (www.echr.coe.int), kan worden afgeleid dat het EHRM voor het onderscheid tussen aangehouden en niet-aangehouden verdachten van belang acht dat de niet-aangehouden verdachte niet in zijn handelingsvrijheid wordt belemmerd, en de aangehouden verdachte wel. Gelet hierop, geeft het aangevoerde geen grond om [wederpartij] te volgen in het betoog, dat het gevoerde beleid onredelijk is of in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
- 7.
[wederpartij] heeft in beroep voorts betoogd dat de raad met de afwijzing het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Daartoe voert zij aan dat zij, nu zij door het juridisch loket is doorverwezen naar een advocaat, er op mocht rekenen dat de raad de werkzaamheden van deze advocaat zou vergoeden.
- 7.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 8 oktober 2008 in zaak nr. 200800761/1), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Nu [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar een zodanige toezegging is gedaan, faalt het betoog reeds om die reden.
- 8.
Het beroep van [wederpartij] is ongegrond.
- 9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2012 in zaak nr. 11/3862;
- III.
verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
502-752.