Einde inhoudsopgave
Besluit houders van dieren
Artikel 4.4 Toetsing
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2014
- Bronpublicatie:
05-06-2014, Stb. 2014, 210 (uitgifte: 19-06-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-06-2014, Stb. 2014, 211 (uitgifte: 19-06-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Dierenrecht / Algemeen
1.
Alvorens op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, wordt beslist, wordt een dierentuin door Onze Minister geïnspecteerd.
2.
Een vergunning wordt verstrekt indien aan de navolgende eisen wordt voldaan:
- a.
bij de inrichting van de dierenverblijven rekening is gehouden met:
- 1°
het soorteigen bewegingsgedrag, door het verblijf te voorzien van zoveel mogelijk elementen lijkend op de natuurlijke leefomgeving;
- 2°
het klimaat waarin het dier van nature leeft en het soorteigen bioritme, door het verblijf te voorzien van adequate beschutting en bescherming tegen voor de desbetreffende diersoort extreme weersomstandigheden en een adequate klimaatbeheersing en verlichting;
- 3°
het soorteigen sociale gedrag, door het verblijf te voorzien bij solitaire huisvesting van een voor de diersoort geschikte rust- en schuilplaats en bij groepshuisvesting van een rust- en schuilplaats die een dier de mogelijkheid biedt zich af te zonderen van de andere dieren;
- 4°
het soorteigen paringsgedrag, door de dieren op adequate wijze van elkaar te scheiden of door in het verblijf waarin de dieren gedurende de paringstijd worden gehouden voorzieningen aan te brengen waardoor het soorteigen paringsgedrag mogelijk wordt gemaakt;
- 5°
het soorteigen uitscheidingsgedrag, door het verblijf indien nodig te voorzien van een voor de diersoort geschikte mestplaats;
- 6°
de ruimte die nodig is om het aantal dieren te houden dat blijkens de aanvraag in het verblijf zal worden gehouden;
- b.
de dierenverblijven zijn voorzien van een adequate afscheiding die het uitbreken van de dieren voorkomt en die een veilige barrière tussen de dieren en het publiek vormt;
- c.
het beleidsprotocol, bedoeld in artikel 4.12, voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen;
- d.
er is voorzien in een adequate quarantainevoorziening en een behandelruimte;
- e.
er kan worden voldaan aan de artikelen 1.6, 1.7, 1.8, 4.7 en 4.8.