CRvB, 24-02-2016, nr. 14/4468 ZW
ECLI:NL:CRVB:2016:637
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
24-02-2016
- Zaaknummer
14/4468 ZW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2016:637, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 24‑02‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
SZR-Updates.nl 2016-0160
Uitspraak 24‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Het Uwv heeft zijn standpunt dat appellante ten tijde van haar ziekmelding werkzaam was in fase 3 en dat zij bij ziekte recht had op loondoorbetaling gebaseerd op de gegevens uit de polisadministratie (Suwinet). Appellante heeft niet aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn.
14/4468 ZW
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 juli 2014, 14/626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.M.A. van den Boogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Boogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellante heeft zich met ingang van 2 september 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Zij heeft het Uwv verzocht haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Bij haar schriftelijke ziekmelding heeft zij een ongedateerde uitzendovereenkomst fase 2 met Uitzendbureau [H.] ([H.]), vertegenwoordigd door [A.C.], overgelegd. In deze overeenkomst worden de namen van enkele inleners genoemd en wordt als datum aanvang terbeschikkingstelling 1 september 2012 vermeld. Naar aanleiding van haar ziekmelding heeft het Uwv appellante bij brief van 26 september 2013 verzocht om ontbrekende informatie, waaronder een kopie van de ontslagvergunning. Appellante heeft hierop laten weten dat zij geen ontslag heeft gekregen, maar dat zij ziek is. Deze informatie is op 1 oktober 2013 door het Uwv ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het Uwv appellante een ZW-uitkering ontzegd, in verband met het bestaan van een loondoorbetalingsverplichting van haar werkgever.
1.3.
Op 29 oktober 2013 heeft een schoondochter van appellante telefonisch meegedeeld dat er nu een brief einde dienstverband was binnengekomen. Diezelfde dag heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 oktober 2013 en een brief, gericht aan appellante, overgelegd met als onderwerp “beëindiging dienstverband” en als datum 31 augustus 2013. In deze brief staat dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2013 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 7 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 oktober 2013 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit verwezen naar een onderzoek van zijn afdeling handhaving.
1.5.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.6.
In beroep heeft het Uwv een rapport van 6 januari 2014 overgelegd, waarin de bevindingen zijn neergelegd uit het in het bestreden besluit bedoelde onderzoek. Voorts heeft het Uwv Suwinet-gegevens overgelegd over appellante en [A.C.].
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wel heeft de rechtbank daarbij, omdat het Uwv eerst ter zitting van de rechtbank het bestreden besluit heeft voorzien van een toereikende onderbouwing, bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden en het Uwv veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar de toepasselijke CAO en de door het Uwv overgelegde Suwinet-gegevens voldoende aannemelijk geacht dat appellante ten tijde van belang werkzaam was in fase 3 en dat sprake was van een loondoorbetalingsverplichting van [H.]. De rechtbank heeft het ervoor gehouden dat de door appellante overgelegde beëindigingsovereenkomst achteraf is opgesteld en daaraan daarom niet de waarde gehecht die appellante eraan gehecht wenste te zien.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de bij de ziekmelding overgelegde uitzendovereenkomst fase 2, betoogd dat moet worden uitgegaan van een uitzendovereenkomst tussen appellante en [H.] met als ingangsdatum 1 september 2012. Gelet hierop was appellante ten tijde van haar ziekmelding werkzaam in fase 2 en niet, zoals door het Uwv en de rechtbank aangenomen, in fase 3. Voorts heeft zij aangevoerd dat de door haar in de bezwaarfase overgelegde beëindigingsovereenkomst niet achteraf is opgesteld. Overigens heeft zij ter zitting erkend dat de betekenis van dit laatste, gelet op haar standpunt dat zij ten tijde van haar ziekmelding werkzaam was in fase 2, betrekkelijk is. Immers, in
fase 2 eindigt de uitzendovereenkomst van rechtswege wanneer de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, niet langer de bedongen arbeid wil of kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst wordt vastgesteld dat, zoals blijkt uit het door het Uwv in beroep overgelegde onderzoeksrapport van 6 januari 2014 en de daarbij gevoegde bijlagen, Uitzendbureau [H.] een eenmanszaak was, met als eigenaar [A.C.]. [H.] en [A.C.] kunnen dan ook vereenzelvigd worden met elkaar.
4.2.
Voorts is, naar de rechtbank terecht heeft vastgesteld, tussen partijen niet in geschil dat op de arbeidsrelatie tussen appellante en [H.]/[A.C.] de CAO voor uitzendkrachten NBBU (CAO) van toepassing was. Uit artikel 13 van deze CAO volgt dat fase 1 de eerste 26 gewerkte kalenderweken omvat en fase 2 de volgende 104 gewerkte kalenderweken. Uit artikel 14 van deze CAO volgt dat na voltooiing van fase 1 en 2, dus na 130 gewerkte kalenderweken, fase 3 begint en dat deze fase 52 kalenderweken omvat.
4.3.
Artikel 33a, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bepaalt dat de gegevens, die door het Uwv worden verwerkt, door het Uwv niet worden verkregen van de uitkeringsgerechtigden, voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35, alsmede de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het Uwv op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:631 en de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789, volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Het Uwv heeft zijn standpunt dat appellante ten tijde van haar ziekmelding werkzaam was in fase 3 en dat zij bij ziekte recht had op loondoorbetaling gebaseerd op de gegevens uit de polisadministratie (Suwinet). Uit deze gegevens komt naar voren dat [A.C.], als inhoudingsplichtige, heeft opgegeven dat hij met ingang van 1 september 2010 een arbeidsrelatie is aangegaan met appellante, dat hij tot en met 31 juli 2013 loon heeft verantwoord en dat appellante werkzaam was in fase 3.
4.5.
Naar de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld is de vermelding van fase 3 in Suwinet, uitgaande van 1 september 2010 als begindatum van de arbeidsrelatie, in overeenstemming met de geldende CAO-bepalingen en artikel 1 van de door appellante bij haar ziekmelding overgelegde uitzendovereenkomst.
4.6.
Appellante heeft met de door haar overgelegde uitzendovereenkomst met betrekking tot haar terbeschikkingstelling per 1 september 2012 aan [bedrijf 1], [bedrijf 2] en
[bedrijf 3] niet aangetoond dat de gegevens uit Suwinet onjuist zijn. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen strookt de indeling in fase 2 op 1 september 2012 met de in Suwinet opgenomen gegevens in combinatie met de relevante bepalingen uit de CAO en de uitzendovereenkomst. Op 1 september 2012 waren immers, gerekend vanaf
10 september 2010, nog geen 130 weken verstreken.
4.7.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen betekent een indeling in fase 3 dat voor [H.]/[A.C.], gelet op artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, van de CAO, een loondoorbetalingsverplichting gold. Het zogenoemde uitzendbeding dat is neergelegd in artikel 13, derde lid, van de CAO en is herhaald in artikel 2, onderdeel B, van de door appellante overgelegde uitzendovereenkomst, inhoudende, onder meer, dat de uitzendovereenkomst ten einde komt doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, de bedongen arbeid niet langer wil of kan verrichten, is immers alleen van toepassing in fase 1 en fase 2.
4.8.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat, gelet op de in het formulier ‘Verzoek om ontbrekende informatie’ dat door het Uwv is ontvangen op 1 oktober 2013, verstrekte verklaring dat appellante geen ontslag heeft gekregen, het ervoor gehouden moet worden dat de beëindigingsovereenkomst achteraf is opgesteld. Hierin is tevens een verklaring gelegen voor het feit dat deze overeenkomst op een later moment is overgelegd. Aan de overgelegde beëindigingsovereenkomst wordt daarom geen betekenis toegekend. Ook overigens bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de arbeidsverhouding tussen appellante en
[H.]/[A.C.] op een datum gelegen vóór de eerste ziektedag op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Appellante had op die eerste ziektedag dan ook geen recht op een ZW-uitkering.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.L. van den IJssel
IvR