Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2020, nr. 200.261.759
ECLI:NL:GHARL:2020:5465, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-07-2020
- Zaaknummer
200.261.759
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:5465, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑07‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:122, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Vervoersrecht. Rompbevrachting binnenvaart. Korte verjaring ex artikel 8:1730 BW, ook al is (misschien) ook sprake van onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.759
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 6977325)
arrest van 14 juli 2020
in de zaak van
de Nederlandse besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Iris Shipping B.V. gevestigd te Elst,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Iris Shipping,
advocaat: mr. E.C.G. Klinkhamer,
tegen:
de Belgische naamloze vennootschap Somtrans N.V. gevestigd te Wijnegem (België),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Somtrans,
advocaat: mr. M.J. van Dam.
1. Samenvatting van dit arrest
Somtrans heeft op grond van een overeenkomst van rompbevrachting de binnenvaarttanker Bonova, waarvan Iris Shipping eigenaar is, in gebruik gehad. Volgens Iris Shipping heeft zij daarbij in strijd met de wet gehandeld door de Bonova witte gasolie te laten bunkeren. Aan Iris Shipping is een aanslag naheffing van accijns opgelegd. Zij wil dat Somtrans die naheffing vergoedt als schade die het gevolg is van het bunkeren van witte gasolie.De kantonrechter heeft de vordering van Iris Shipping afgewezen omdat zij vond dat niet valt vast te stellen dat Somtrans zich schuldig heeft gemaakt aan het bunkeren van witte gasolie. Het vonnis is gepubliceerd (ECLI:NL:RBGEL:2019:632). Het hof bekrachtigt de beslissing om de vordering af te wijzen, maar doet dit omdat de vordering is verjaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
In het tussenarrest van 1 oktober 2019 heeft het hof een zitting bepaald, die op eensluidend verzoek van beide partijen niet heeft plaatsgevonden. Wat in dat arrest verder nog staat wordt hier overgenomen.
2.2
Na het tussenarrest heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- -
de memorie van grieven tevens houdende akte tot vermeerdering van eis ,
- -
de memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel,
- -
de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel.
Hierna hebben partijen de stukken uit de procedure voor de kantonrechter overgelegd en hebben zij verzocht om een arrest te wijzen.
3. De vaststaande feiten
Over de feiten die de kantonrechter in haar vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 als vaststaand heeft beschouwd zijn partijen het ook in hoger beroep eens.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
de Nederlandse rechter is bevoegd en Nederlands recht is toepasselijk
4.1
Partijen hebben in de Rompbevrachtingsovereenkomst de rechter in Arnhem aangewezen als bevoegde rechter en zijn daarbij overeengekomen dat Nederlands recht op hun onderlinge verhouding toepasselijk is. De Nederlandse rechter is op grond van die forumkeuze bevoegd om te beslissen en de kantonrechter heeft terecht Nederlands recht toegepast (daar hebben partijen in hoger beroep ook geen bezwaar tegen gemaakt).
verjaring
4.2
Het hof zal eerst het beroep op verjaring behandelen omdat de vordering alleen kan worden toegewezen wanneer de vordering die op die aansprakelijkheid is gebaseerd niet is verjaard.
de verjaringsbepalingen van Boek 8 BW zijn toepasselijk
4.3
Artikel 8:1730 lid 1 BW geeft onder meer voor rechtsvorderingen die zijn gegrond op een overeenkomst tot rompbevrachting een verjaringstermijn van een jaar. Daarmee geeft dat wetsartikel een specifieke bepaling: er geldt een aanzienlijk kortere termijn dan in gevallen buiten het vervoersrecht, waarin de verjaringstermijn vaak vijf jaar is.Het hof vindt dat de vordering die Iris Shipping heeft ingesteld is gegrond op de Rompbevrachtingsovereenkomst. Die vordering strekt namelijk tot vergoeding van schade die het gevolg is van het mengen van witte gasolie met rode gasolie, en volgens Iris Shipping is dat gebeurd tijdens het gebruik dat Somtrans maakte van de Bonova. Somtrans had de Bonova in gebruik op grond van de Rompbevrachtingsovereenkomst. Dit betekent dat Iris Shipping aan Somtrans wanprestatie verwijt door de Bonova witte diesel te laten bunkeren. Hierdoor zou Somtrans in strijd met haar contractuele verplichtingen uit de Rompbevrachtingsovereenkomst hebben gehandeld.
4.4
Volgens Iris Shipping handelde Somtrans daarmee in strijd met de overheidsvoorschriften en kan dit onrechtmatig handelen worden genoemd. Zij heeft daarin gelijk, maar dat betekent niet dat de speciale verjaringstermijn van artikel 8:1730 BW daarmee kan worden omzeild. Hetzelfde geldt voor het beroep dat Iris Shipping heeft gedaan op ongerechtvaardigde verrijking.
de verjaring is een feit
4.5
Artikel 8:1730 lid 2 BW houdt onder meer in dat de artikelen 8:1713 BW tot en met 8:1722 BW van toepassing zijn, welke wetsartikelen zijn geschreven voor goederenvervoer (zo luidt het kopje van afdeling 2, titel 20 Boek 8). Artikel 8:1717 BW schrijft voor dat de verjaringstermijn van een vordering gegrond op een tijdbevrachting gaat lopen op de dag na die waarop de uitvoering van de overeenkomst is geëindigd. Voor de tussen partijen gesloten overeenkomst van rompbevrachting, die niet een overeenkomst tot goederenvervoer is, betekent dit dat de verjaringstermijn op 12 juni 2014 is gaan lopen. De verjaring ging dus niet pas lopen toen Iris Shipping een aanslag van de belastingdienst ontving, maar liep al toen Iris Shipping op 24 juni 2014 door de douanecontrole reden had om te vermoeden dat zij schade zou lijden doordat er witte gasolie in de bunkertanks van de Bonova werd gevonden. Iris Shipping werd daardoor overigens in staat gesteld om Somtrans aansprakelijk stellen (en zij heeft dat ook gedaan), zij kon toen dus een rechtsvordering instellen of ervoor kiezen om jaarlijks de verjaring te stuiten, maar heeft geen van beide gedaan. Iris Shipping heeft de verjaring gestuit door haar brieven van 26 juni 2014 en 17 juli 2014, maar van latere stuitingshandelingen tot aan de dagvaarding van 16 mei 2018 blijkt niets.Dit betekent dat de vordering van Iris Shipping al was verjaard toen de dagvaarding in eerste aanleg aan Somtrans werd betekend.
4.6
Omdat Iris Shipping geen feiten heeft gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden, gaat het hof voorbij aan haar bewijsaanbod.De voorwaarde waaronder Somtrans (onnodig) incidenteel hoger beroep heeft ingesteld is niet vervuld. Daarom zal het hof dat hoger beroep niet inhoudelijk behandelen.
de proceskosten
4.7
Iris Shipping wordt in het ongelijk gesteld. Daarom zal het hof haar in de proceskosten veroordelen. Aan de zijde van Somtrans gaat het om het door Somtrans betaalde griffierecht van € 2.020 en een vergoeding van advocaatkosten, welke vergoeding op € 1.074 wordt begroot, dit overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt tarief II).
5. De beslissingen
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2019;
veroordeelt Iris Shipping in de proceskosten, waarvan de kosten aan de zijde van Somtrans worden begroot op € 2.020 voor griffierecht en € 1.074 voor salaris van de advocaat;
laat het incidenteel hoger beroep buiten behandeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, L.J. de Kerpel-van de Poel en Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.