Rb. Gelderland, 05-02-2019, nr. 6977325 CV EXPL 18-6213
ECLI:NL:RBGEL:2019:632
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-02-2019
- Zaaknummer
6977325 CV EXPL 18-6213
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:632, Uitspraak, Rechtbank Gelderland (Kamer voor kantonzaken Arnhem), 05‑02‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 05‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Kanton. Huur. Rompbevrachtingsovereenkomst. Verjaring. Handelen in strijd met de overeenkomst. Onrechtmatig handelen. Ongerechtvaardigde verrijking.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 6977325 \ CV EXPL 18-6213 \ 610 \ 682
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Iris Shipping B.V.
gevestigd te Elst
eisende partij
gemachtigde mr. E.C.G. Klinkhamer
tegen
de naamloze vennootschap
Somtrans N.V.
gevestigd te Wijnegem (België)
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.J. van Dam
Partijen worden hierna Iris Shipping en Somtrans genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 mei 2018 met de producties 1 t/m 10
- de conclusie van antwoord van 18 juli 2018
- de conclusie van repliek van 15 augustus 2018
- de conclusie van dupliek van 12 september 2018
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben een rompbevrachtingsovereenkomst gedateerd 3 september 2009 gesloten, op grond waarvan het dubbelwandig chemicaliën motortankschip Somtrans XXVII (hierna: het schip) door Iris Shipping (eigenaar van het schip) voor de duur van vijf jaren is verhuurd aan Somtrans, ingaande 11 juni 2009. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 1 – Het motortankschip de Somtrans XXVII
1.1.
De Somtrans XXVII betreft een dubbelwandig chemicaliën motortankschip, type C 2.2ADNR met tien centertanks, bij Huurder genoegzaam bekend.
1.2.
De Somtrans XXVII zal worden opgeleverd conform het opleveringsprotocol dat als bijlage 1 aan deze overeenkomst wordt gehecht. (…)
Artikel 3 – Exploitatie
3.1.
Huurder mag de Somtrans XXVII gebruik voor bunker- en transportwerkzaamheden van alle zaken overeenkomstig de klasse en typering van het schip, met uitzondering van zuren en zaken buiten de stoffenlijst van het classificatiebureau.
(…)
3.3.
Huurder is gehouden de exploitatie van de Somtrans XXVII zodanig uit te voeren dat:
- niet in strijd wordt gehandeld met enige wet, verordening of ander overheidsvoorschrift;
(…)
3.11.
Bij beëindiging van de huurovereenkomst moet Huurder de Somtrans XXVII volledig leeg van lading en slops en in gereinigde toestand terug opleveren zoals omschreven in het opleveringsprotocol, behoudens normale slijtage als gevolg van het ouder worden van het schip en in het normaal gebruik volgens deze overeenkomst. (…)
3.14.
Huurder vrijwaart Verhuurder voor eventuele claims van derden met betrekking tot schade als gevolg van het gebruik van de Somtrans XXVII in verband met de exploitatie en het uitvoeren van de onderhavige huurovereenkomst.
2.2.
Het schip is ten tijde van het hellingen in de periode van 10 juni 2014 en 13 juni 2014 voorzien van een nieuwe naam, te weten Bonova.
2.3.
Op 11 juni 2014 is de rompbevrachtingsovereenkomst beëindigd en is Bonova weer in gebruik genomen door Iris Shipping. Bij de overdracht is in opdracht en voor rekening van Iris Shipping een off-hire rapport opgemaakt door expertisebureau Petermann GmbH dat dateert van 1 juli 2014.
2.4.
Op 24 juni 2014 heeft de afdeling CT4 Fysiek Toezicht van de Belastingdienst (douane) vier monsters van de gasolie in de tank van het schip genomen. Bij die controle werd vastgesteld dat de waarden in de gasolietank hoogstwaarschijnlijk afweken van de gebruikelijke waarden in gasolietanks van het type schepen zoals Bonova.
2.5.
Op diezelfde dag heeft Iris Shipping door SGS Nederland B.V. monsters van de gasolie laten nemen, waarna op 25 juni 2014 bleek dat de waarden van de gasolie afweken van de gebruikelijke waarden.
2.6.
Bij brief van 26 juni 2014 heeft de advocaat van Iris Shipping Somtrans medegedeeld dat de gasolie aan boord van het schip niet aan de geldende wetgeving voldeed en Somtrans aansprakelijk gesteld voor de mogelijke gevolgen daarvan.
2.7.
Bij brief van 1 juli 2014 aan de advocaat van Iris Shipping heeft de advocaat van Somtrans de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.8.
De kapitein van het schip, de heer [kapitein] , heeft [de heer X] (Iris Shipping) op 8 juli 2014 per e-mail bericht dat hij had ontdekt dat onder de machinekamer een zogenaamde stolzkoppeling was aangebracht. Indien daar een slang op zou worden aangesloten, zou het mogelijk zijn om van buiten af gasolie te pompen in de bunkers.
2.9.
Bij brief van 17 juli 2014 aan de advocaat van Somtrans heeft de advocaat van Iris Shipping rechtsmaatregelen aangekondigd.
2.10.
De Belastingdienst heeft Iris Shipping op 4 augustus 2014 een e-mailbericht gestuurd naar aanleiding van de op 24 juni 2014 uitgevoerde douanecontrole, waarbij ten aanzien van de gasolie aanwezig in de bunkertanks onregelmatigheden werden vastgesteld (het zwavelgehalte was te hoog en de olie bevatte minder voorgeschreven herkenningsmiddelen). Iris Shipping is aangemerkt als verdachte wegens het overtreden van artikel 34 Uitvoeringsbesluit Accijns, strafbaar gesteld bij artikel 70 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), waarin wordt verwezen naar artikel 42, onder a. van het Uitvoeringsbesluit Accijns. Tevens is Iris Shipping verzocht om uiterlijk 17 augustus 2014 een verklaring af te leggen en daartoe meerdere vragen te beantwoorden.
2.11.
Op 25 januari 2018 heeft Iris Shipping een kennisgeving van het voornemen van de Belastingdienst ontvangen om een naheffingsaanslag van € 14.639,00 op te leggen op grond van artikel 20 AWR in verband met de verschuldigdheid van accijns op minerale oliën naar aanleiding van de controle op 24 juni 2014. Tijdens die controle is vastgesteld dat een hoeveelheid van 30.137 liter gasolie aan boord van het schip aanwezig was, waarvoor de vereiste bescheiden niet konden worden overgelegd. Omdat de herkomst niet kon worden aangetoond, moet accijns worden betaald. Iris Schipping is in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen haar standpunt kenbaar te maken.
2.12.
Bij brief van 6 maart 2018 aan de advocaat van Somtrans heeft de advocaat van Iris Shipping rechtsmaatregelen aangekondigd.
2.13.
De Belastingdienst heeft Iris Shipping een naheffingsaanslag met als dagtekening 7 maart 2018 gestuurd, waaruit volgt dat Iris Shipping een bedrag aan extra accijns (inclusief voorraadheffing en rente) moest betalen van € 16.496,00.
2.14.
Bij brief van 30 maart 2018 aan de advocaat van Iris Shipping heeft de advocaat van Somtrans de aansprakelijkheid betwist en zich beroepen op verjaring.
3. De vordering en het verweer
3.1.
Iris Shipping vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Somtrans veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan Iris Shipping te voldoen een bedrag van € 16.496,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 maart 2018, althans vanaf de dag waarop deze dagvaarding is betekend, alles tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Somtrans in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
3.2.
Somtrans voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
rechtsmacht
4.1.
Somtrans is een in België gevestigde vennootschap naar het recht van België. De vordering van Iris Shipping tegen een in België gevestigde vennootschap heeft daarmee een internationaal karakter. Nog daargelaten dat Somtrans de bevoegdheid van de aangezochte rechter niet heeft betwist, geldt dat partijen in de overeenkomst een forumkeuzebeding zijn overeengekomen, inhoudende dat de rechter te Arnhem de bevoegde rechter is in geval van eventuele geschillen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een rompbevrachtigingsovereenkomst, hetgeen ingevolge artikel 8:893 BW meebrengt dat de wetsbepalingen omtrent huur van toepassing zijn op de terbeschikkingstelling van het schip, is de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, bevoegd.
toepasselijk recht
4.2.
Tussen partijen is niet in discussie dat op hun rechtsverhouding, de vorderingen en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.
verjaring
4.3.
De vordering van Iris Shipping tot betaling van ruim € 16.000,00 was aanvankelijk gegrond op artikel 3.14 van de overeenkomst (huurder vrijwaart verhuurder voor claims van derden). In haar conclusie van repliek komt Iris Shipping hiervan terug en grondt zij haar vordering op artikel 3.3 van de overeenkomst (verbod om te handelen in strijd met de wet) en op onrechtmatig handelen (in strijd met hetgeen het maatschappelijk verkeer betaamt). Daarnaast legt Iris Shipping aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, nu Somtrans een financieel voordeel heeft gehad van haar handelwijze.
4.4.
Volgens Somtrans verjaart op grond van artikel 8:1730 lid 1 BW een rechtsvordering gegrond op een overeenkomst als bedoeld in afdeling 4 van titel 5 of titel 10 van boek 8 BW door verloop van één jaar. De rompbevrachtingsovereenkomst is een overeenkomst als bedoeld in afdeling 4 van titel 10 (artikel 8:990 BW), zodat de rechtsvordering gegrond op die overeenkomst verjaart door verloop van één jaar. De termijn vangt aan op de dag volgende op die waarop de uitvoering van de overeenkomst is geëindigd (artikel 8:1730 lid 2 BW juncto artikel 8:1717 BW). Voor zover de brief van de advocaat van Iris Shipping van 17 juli 2014 al stuitende werking heeft, geldt dat de rechtsvordering van Iris Shipping per 17 juli 2015 is verjaard, aldus Somtrans. Iris Shipping voert verweer.
4.5.
Hoewel in dit geval sprake is van een overeenkomst van rompbevrachting vordert Iris Shipping geen nakoming van de verbintenis tot betaling en evenmin schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging van de overeenkomst. Zoals hiervoor reeds is weergegeven is de vordering tot vergoeding van schade gegrond op niet nakoming van een bepaling in de overeenkomst, onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. Voor zodanige vorderingen geldt ex artikel 3:310 BW een verjaringstermijn van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De termijn begint te lopen op het moment dat de benadeelde in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. In het midden kan blijven of dat moment gelegen is op 26 juni 2014, 17 juli 2014 dan wel 25 januari 2018, in alle gevallen was op het moment van dagvaarden op 16 mei 2018 de vijfjaarstermijn nog niet verstreken. Het verweer van Somtrans dat de vordering van Iris Shipping is verjaard, treft dan ook geen doel.
de inhoudelijke beoordeling
4.6.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben een overeenkomst van rompbevrachting gesloten. Hierop zijn de wetsbepaling van huur van toepassing. Uit hoofde van die overeenkomst heeft Somtrans gedurende een periode van vijf jaren, tot 11 juni 2014, het motortankschip thans genaamd Bonova van Iris Shipping gehuurd. Op 24 juni 2014 heeft de douane tijdens een controle van de in het schip aanwezige gasolie geconstateerd dat de waarden van die gasolie afweken van de gebruikelijke waarden in gasolietanks van het type schepen zoals Bonova. Op 8 juli 2014 is door de kapitein van Iris Shipping geconstateerd dat onder de machinekamer een stolz-koppeling was aangebracht. De Belastingdienst heeft Iris Shipping op 7 maart 2018 een naheffingsaanslag ten bedrage van € 16.496,00 opgelegd.
Volgens Iris Shipping heeft het schip na de beëindiging van de overeenkomst met Somtrans op 11 juni 2014 tot aan de controle door de douane op 24 juni 2014 niet meer gebunkerd en heeft Somtrans de betreffende koppeling aangelegd, zodat zij verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de gasolie die niet aan gebruikelijke voorwaarden voldeed. Somtrans vervoerde ten tijde van de overeenkomst deze afwijkende gasolie in de ladingtanks en heeft deze via de koppeling vermengd met de gebruikelijke gasolie in de tank van het schip. Volgens Iris Shipping heeft Somtrans dan ook in strijd met artikel 3.3 van de overeenkomst én onrechtmatig gehandeld. Tevens heeft Somtrans zich ongerechtvaardigd verrijkt. Somtrans voert verweer.
4.7.
Op grond van artikel 7:224 lid 2 BW is een huurder gehouden het gehuurde bij het einde van de huur in dezelfde staat op te leveren waarin deze volgens de beschrijving (mits deze tussen partijen is opgemaakt) is aanvaard, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is teniet gegaan of beschadigd. Indien geen beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, behoudens tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst.
4.8.
In de overeenkomst is in artikel 1.2 opgenomen dat het schip bij aanvang zou worden opgeleverd conform het opleveringsprotocol dat als bijlage 1 aan de overeenkomst was gehecht. Deze bijlage is door partijen niet overgelegd. Wel is overgelegd een off-hire bericht dat in opdracht van Iris Shipping op 1 juli 2014 door Petermann is opgemaakt naar aanleiding van een opname van de staat van het schip op 11 juni 2014, het moment van eindigen van de overeenkomst. In dat laatste rapport is opgenomen dat er 29.000 liter gasolie in de tank aanwezig was, maar dat een goede opgave van de bunkerstand niet mogelijk was omdat het schip niet recht lag. Niet is geconstateerd dat een koppeling onder de machinekamer was aangebracht.
4.9.
Nu het opleveringsprotocol ontbreekt, is onduidelijk of de koppeling al aanwezig was tijdens de aanvang van de overeenkomst. Wat daar verder ook van zij, Petermann heeft tijdens de off-hire inspectie de koppeling niet geconstateerd, terwijl een inspectie door een dergelijke deskundige er op is gericht om een dusdanige verandering/afwijking vast te stellen. De stelling van Iris Shipping dat de deskundige het schip slechts aan de oppervlakte heeft geïnspecteerd, strookt niet met het overgelegde rapport waaruit volgt dat een uitgebreide inspectie (die heeft geleid tot een 28 pagina’s tellend rapport) heeft plaatsgevonden en dat ook de machinekamer, inclusief de technische uitrusting, is onderzocht. Eerst op 8 juli 2014 heeft de kapitein van Iris Shipping de koppeling, die volgens hem recent is geplaatst, ontdekt. Het voorgaande maakt dat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat de koppeling door Somtrans ten tijde van de looptijd van de overeenkomst is aangebracht. Dat Somtrans ten tijde van de overeenkomst witte gasolie/diesel in de ladingtanks heeft vervoerd die via de koppeling vermengd is met de gebruikelijke rode gasolie in de tank van het schip kan dus evenmin worden vastgesteld.
4.10.
De douane heeft op 24 juni 2014 geconstateerd dat zowel in de bunkertank (bakboord- en stuurboordzijde) machinekamer achterschip, als in de bunkertank (bakboord- en stuurboordzijde) machinekamer voorschip afwijkende gasolie (de olie bevatte herkenningsmiddelen, maar minder dan voorgeschreven voor laagbelaste doeleinden, en het zwavelgehalte was hoger dan toegestaan) aanwezig was. Vastgesteld kan worden dat door Petermann niet is geconstateerd dat het gehalte Solvent Yellow 124 (herkenningsmiddel) en het zwavelgehalte van de gasolie in de bunkertanks afweek van de wettelijke eisen. Iris Shipping voert aan dat het schip tussen 11 en 24 juni 2014 niet meer gebunkerd heeft en verwijst daarvoor naar het e-mailbericht van [persoon A] , verstuurd via het adres van [de heer X] , aan [persoon B] In dat e-mailbericht is een overzicht gegeven van diverse reizen van het schip, te weten van 16 t/m 18 juni 2014, van 18 juni t/m 23 juni 2014, van 23 juni t/m 27 juni 2014, van 27 juni t/m 30 juni 2014 en van 1 juli t/m 6 juli 2014. Daarbij is per dag weergegeven wat de startlocatie en de eindbestemming was en hoeveel liter gasolie in de tank van het schip aanwezig was. Een vaar- of logboek is echter niet overgelegd, zodat het (beknopte) overzicht dat is gemaild niet te verifiëren is. Hoewel Petermann in zijn rapportage heeft vermeld dat een goede opgave van de bunkerstand niet mogelijk was omdat het schip niet recht lag, is het verschil tussen de door Petermann in zijn rapportage weergegeven hoeveelheid van 29.000 liter gasolie in de tank vergeleken met de in het e-mailbericht opgenomen beginstand (35.700 liter) wel aanzienlijk. Niet uitgesloten kan worden dat in de tussenliggende periode nog is gebunkerd. Zelfs indien uitgegaan wordt van de juistheid van het in de e-mail beschreven reisoverzicht volgt hieruit niet dat voorafgaand aan de eerste reis of tussendoor niet is gebunkerd.
4.11.
Onduidelijk is bovendien hoe accuraat de in de e-mail vermelde standen zijn, nu zij nagenoeg allemaal zijn afgerond op honderdtallen. Bovendien heeft de douane op 24 juni 2014 geconstateerd dat er 30.137 liter gasolie aan boord van het schip was, terwijl volgens het e-mailbericht op 24 juni 2014 om 04:45 uur in de ochtend de stand van de gasolie 30.000 was en om 17:00 uur 29.850 liter. Uit de stukken van de Belastingdienst blijkt dat [kapitein] tijdens de controle door de douane nog een orderbon en een bunkerbon heeft overgelegd. Deze zijn niet in de onderhavige procedure overgelegd, zodat niet uitgesloten kan worden dat door Iris Shipping is gebunkerd na het eindigen van de overeenkomst met Somtrans op 11 juni 2014. Overigens is ook niet duidelijk of, en zo hoe Iris Shipping heeft gereageerd op verzoek van de Belastingdienst van 4 augustus 2014 om vragen te beantwoorden en of Iris Shipping naar aanleiding van de kennisgeving van de Belastingdienst van 25 januari 2018 haar standpunt kenbaar heeft gemaakt.
4.12.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat Somtrans afwijkende gasolie heeft gebunkerd ten tijde van de looptijd van de overeenkomst. Dat Somtrans in strijd met artikel 3.3 van de overeenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld of ongerechtvaardigd is verrijkt, is dus niet komen vast te staan. Nu Iris Shipping artikel 3.14 van de overeenkomst niet langer aan haar vordering ten grondslag legt, behoeft deze grondslag geen nadere bespreking.
4.13.
De kantonrechter komt gelet op het voorgaande niet toe aan het verweer van Somtrans kort gezegd inhoudende dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd wegens strijd met Europees recht (de richtlijn Energiebelastingen) en/of de Overeenkomst betreffende het douane- en belastingregime voor gasolie, die in de Rijnvaart als boordvoorraad wordt verbruikt.
4.14.
De vordering zal dus worden afgewezen.
de kosten
4.15.
Iris Shipping wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.16.
De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag € 100,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis. De rente over de nakosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de verschuldigdheid hiervan.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Iris Shipping in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Somtrans begroot op € 720,00 (2 punten x € 360,00) aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis, en € 100,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na het verschuldigd worden hiervan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op | ||